EENE RECTIFICATIE.
Naar aanleiding der rectificatie, voorkomende op bladz. 922 der
10°- aflevering van den vorigen jaargang, zij het mij vergund, ter
zake het volgende aan te teekenen.
Toen ik als mijne meening neerschreef, dat men den vasten spaar-
ders met een te goed van b.v. minstens f 100, billijkheidshalve de
keuze zou laten, om hun saldo bij de Rijkspostspaarbank te doen
overschrijven onder behoud eener rente van 5 tijdens den duur
van hun loopend verband (vide bladz. 741 der 9e aflevering) werd
daarmede uit den aard der zaak bedoeld, het door hen reeds bespaard
bedrag, dat grootendeels reeds rentegevend was, en niet de eventueel
daarna nog ter besparing af te zonderen sommen, welke van zelf
onder de renteregeling der postpaarbank zouden komen te vallen.
Uit de door de redactie daarop gestelde noot, meende ik dan ook
<e mogen opmaken, dat een en ander ook door haar in vorenbedoelden
zin was opgevat geworden.
Onderscheidene der door mij bedoelde spaarders stonden op 1 Ja
nuari genoteerd met een vrij hoog saldo, dat bij enkelen zelfs tot
bij de f 1000 liep.
Zij werden door de opheffing zonder meer van het spaarfonds
gevoelig getroffen, daar hun met zorg gekweekt kapitaal bij over
gang in de Rijkspostspaarbank van eene 5°/0 op eene 2.4% rente
standaard werd teruggebracht.
Het zou mij dan ook ten zeerste verwonderen indien die spaarders
tot zulk eene overdracht genegen waren; meer waarschijnlijk zullen
zij daartoe de op elke hoofdplaats gevestigde gewone spaarbank, welke
gemiddeld 3% °/0 rente uitkeert, verkozen hebben.
Dat in het algemeen de gewone spaarders niet door eene eventueele
opheffing van het spaarfonds zouden getroffen worden, meen ik boven-
dien voldoende op den voorgrond te hebben gesteld.