EENIGE OPMERKINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE
VOORSCHRIFTEN NOPENS HET MILITAIR
BRANRSPLITWEZEN"
(A. O. 1899 N°. 58)
Het kan niet worden ODtkend, dat het samen vatten van de voor
schriften, het militair brandspuitwezen betreffende, in een afzonderlijk
boekje, een stap vooruit isieder, die vroeger iets met brandspuiten
had uit te staan, was verplicht verschillende algemeene orders na te
zoeken en van het meevoeren van een reglement kon geen sprake
wezen. Thans is alles in één voorschrift bijeengevoegd en daardoor
veel vereenvoudigdtoch geloof ik, dat men in deze wel wat ver
gegaan is.
De voorschriften bevatten thans veel wat voor het eigenlijke be
dienend personeel kan worden gemist en daarom zou ik naast die
„Voorschriften" nog wenschen eeu „Reglement op de bediening en
het onderhoud", in een vorm zoodanig, dat het als „reglement" het
kader in handen kan worden gegeven. Thans moet dit kader zijn
kennis putten uit het theoretisch onderricht, dat tegelijk met de oefe
ningen plaats vindt (art. 17).
Wat het voorschrift zelf aangaat, meen ik op te merken, dat men
zich in vele opzichten wel wat al te zeer aan het bestaande heeft
vastgehouden, somtijds, naar het voorkomt, zonder geldige reden.
Bij da ondervolgende bespreking van enkele punten van die „Voor
schriften" zal dit, geloof ik, wel blijken.
Art. 4 tot 16 regelen in algemeenen zin beheer en toezicht.
Art. 6 bepaalt wat moet geschieden bij overgave van dienst
van den pi. mil. Ct; dit artikel is gelijkluidend met de 2e alinea
van art. 4 der A. O. 1872 N°. 36 behoudens de bijvoeging: „De
„aftredende blijft aansprakelijk totdat het door hem afgegeven bewijs,