EENE AANBEVELING. Toen er in Nederland nog geene, sedert te Amsterdam en te Rot terdam gevestigde Commissariaten van Afmonstering bestonden, wer den alle naar Nederland ter gageering en pasporteering opgezonden, mindere militairen van het Nederlandsch-Indisch leger te Harderwijk afgemonsterd. Het gevolg er van was, dat een vrij groot aantal dezer militairen te Harderwijk zich metterwoon vestigden en dat zich daar van lieverlede eene bepaalde kaste van gewezen Indische militairen vormde, eene echte staalkaart van individuen, van geboren Nederlanders en en van vreemdelingen, van goed-oppassenden en van deugnieten, van geheel-onthouders en van alkoholisten, van arbeidzamen en van luiaards. Sedert nu de zooeven bedoelde Commissariaten van Afmonstering het den repatrieerenden Indischen soldaat onnoodig maakt, tot aan Harderwijk te reizen, is de toename van dat Harderwijksch korps veteranen wel zeer verminderd, doch blijft datzelfde stadje toch nog altijd van die menschen tot zich trekken, terwijl de plaatselijke om standigheden, b.v. de lage woninghuren, hen in de gelegenheid stellen, van hun karig pensioen betrekkelijk goed te leven. Zoo zijn er voor het oogenblik een 56 tal oud-militairen, waar van er niet minder dan 54 weleer tot het Indisch leger hebben behoord. Het spreekt van zelf, dat ook op die menschen toepasselijk is, dat „lediggang des duivels oorkussen is" en dat de gevolgen van het nietsdoen vooral dan op min gunstige wijze uitkwamen, als het nieuwe kwartaal van het gagementsbedrag hun in handen kwam. Deze omstandigheden deden den tegenwoordigen commandant van het Koloniaal Werfdepot, den Luitenant-Kolonel T. A. J. Roersch zinnen op middelen, wat er in het belang dezer oud-militairen te doen ware en het eind zijner overwegingen was: de oprichting te Harderwijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 478