153
voor blad wilden volgen en behandelen; ook komt het ons een ondank
baar en tot niets goeds leidend werk voor hier met den schrijver in
nadere discussie te treden over hetgeen door hem als „nieuwere denk
beelden" vooral met betrekking tot het werkwoord in het maleisch wordt
verkondigd, iedere lezer toch moet geacht worden genoegzaam ontwik
keld te zijn, om zelf te kunnen beoordeelen, of hij die „nieuwere denk
beelden" zonder bepaalde en onomstootelijke bewijzen al dan niet onvoor
waardelijk moet of mag aannemen, doch op enkele punten willen wij
hier toch de aandacht vestigen.
Het boek van den heer Spat dankt zijne wording aan eene opdracht,
waarvan de schrijver tevens heeft meenen te moeten gebruik maken, om
„mede te werken tot verbreiding in ruimer kring van nieuwere denk
beelden omtrent de hoofdpunten der maleische grammatica", maar voor
zichtig voegt hij er eenige regels verder aan toe, dat hij zich niet vleit,
„die nieuwere denkbeelden zoo helder te hebben verklaard, dat
vele aanhangers van een oudere leer na kennismaking met dit werk
hunne meening zullen wijzigen." Zelfs den geleerden heeren Dr. A. A.
Fokker en Mr. Dr. H. J. E. Tendeloo is zulks nog niet gelukt, en toch
wil de heer Spat zich „de aangename gedachte niet ontzeggen, er mis
schien in geslaagd te zijn, de twijfelaars aan de juistheid der oudere
theorie in hun twijfel te sterken", enz.
Gaarne wenschen wjj den heer Spat dien uitslag toe, doch vooralsnog
vreezen wij, dat hij te dezen opzichte nog wat geduld zal moeten oefe
nen. Bedoelde „nieuwere denkbeelden" of „nieuwere theoriën" zijn
zeker niet onaardig, doch moeten nog bewijzen in de praktijk op te
gaan, d. w. z. behoorlijk en meer afdoend of beter verklaring en uitlegging
te kunnen geven van allerlei vraagstukken, die zich met betrekking tot
het Maleisch kunnen voordoen, dan tot nu toe volgens de „oudere the
orie" geschiedt of geschieden kan.
Doch ter zake!
Aan de klankleer heeft de heer Spat de 8 tot en met 29 van zijn
boek gewijd. Bij deze geleerde verhandeling wenschen wij even stil te
staan.
In de 9 en 14 o. a. wordt geleerd, dat in het Maleisch niet minder
dan 17 „vocalen" bestaan, die de schrijver voor zoover doenlijk tracht
duidelijk te maken door de opsomming van woorden, waarin die verschil
lende klanken min of meer juist te hooren gegeven worden. Maar, waar
hij zelf erkent (zie 29), dat „de voordeelen, welke aan een phonetisch
schrift verbonden zijn, niet opwegen tegen de moeilijkheden, die zulk een
schrift oplevert," en hij daarom (zie het slot van 9 en het 2e lid van
29) tot het besluit komt, dat voor het schrijven van Maleisch in La-
tij nsche karakters vereenvoudigingen en het gebruik van minder teekens
Dl. II, 1900. li