181
Boerenafdeeling ten Westen van de stad. Hoewel de uitvallers hier de
overwinning behaalden, veranderde dit niets aan den algemeenen
toestand.
Den 26en ontvingen de Boeren, die bij Gaberones het hoofd Khama
in het oog hielden, versterking. Den 27en kon uit Mafeking nog het
bericht gezonden worden „alles wel". Dit moet dan zoo opgevat
worden, dat de stad zich nog niet had overgegeven. Neemt men in
aanmerking, dat gebrek aan voldoende drinkwater zich reeds in het
begin der maand deed gevoelen en dat het met den viv res voorraad
toeD ook niet gunstig stond, dan kan men wel begrijpen, dat het
laconieke „alles wel" maar vrij betrekkelijk was.
In het Westen was de toestand voor de Engelschen verre van bevre
digend. De macht der Boeren aldaar was voldoende om de Britsche
strijdkrachten in toom te houden. De belegerde steden Kimberley
en Mafekiog hadden te kampen met moeilijkheden, die met den
dag ernstiger werden, zonder dat eene gunstige wending in de naaste
toekomst waarschijnlijk mocht genoemd worden. Het langdurig stand
houden in een steeds erger wordende ellende, kan niet anders dan
eerbied afdwingen. Kimberley, dat de bevrijders haast binnen zijne
muren waande, zag zich herhaalde malen, zooals we zien zullen,
teleurgesteld, Mafeking leefde op goede hoop en bleef verstoken van
berichten. Toch hield men moed en toonde zich bestand tegen de
demoraliseerende invloeden van ziekten, bombardement en gemis aan
alles, wat in gewone tijden als onontbeerljjk voor ons levensonder
houd wordt beschouwd.
Keeren we thans terug tot het Briisahe kamp aan de Oranjerivier,
waar de voorhoede gelegerd was van de troepen onder Methuen,
wiens hoofdkwartier zich te de Aar bevond.
Den 21en rukte eene 5400 man sterke colonne uit het kamp naar
Witteputs en bivakkeerde daar den nacht van 21 op 22 November.
Twee compagnieën bereden infanterie en een detachement Australi
sche lanciers werden vooruitgezonden om Thomassfarm te bezetten.
De artillerie bevond zich op den linkervleugel nabij Quagga's pan.
De Boeren, die, slechts 400 in getal, zich onder de la Rey nabij
Belmont bevonden, verontrustten het Britsche bivak gedurende den