241 - mede belangstellenden de lezing te mogen aanbevelen van het „Bonds blad" waarin herhaaldelijk artikelen voorkomen, die „Driester's" opinie bevestigen. Schrijver komt thans nogmaals terug op de meermalen besproken be zwaren van krijgskundigen aard, waarbij voorbeelden van ouden en van recenten datum worden te berde gebracht en waarbij de Engelsche aan voerders in den Transvaal niet onbesproken blijven. Naar wij gelooven zal dit bezwaar altijd wel eene opiniequaestie blij ven, een quaestie, waarin voor- en tegenstanders het wel nimmer eens zullen worden. Als een nieuw bezwaar tegen de fusie wordt naar aanleiding van eene opmerking van den S. d. B. aangehaald het feit, dat het aantal ongehuwde officieren belangrijk zal toenemen en acht dit in hooge mate beden kelijk; hij meent zulks te kunnen betoogen door een beschrijving te geven van vroegere toestanden en dan met niet toepasselijk verklaring van het spreekwoord „nieuwe tijden nieuwe zeden" te wijzen op wat in 1891 in Kota-Radja voorgevallen is. „De fusie nu zal het oificierskorps onvermij delijk doen terugtreden op den afgelegden weg der verbetering, waar- „van het geheele leger den nadeeligen terugslag ondervinden zal." Dat de fusie het aantal gehuwde officieren zal doen verminderen, geven we gaarne toe, maar of dat zulke schromelijke gevolgen zal hebben als door wordt betoogd, meenen we te mogen betwijfelen. Wel degelijk „nieuwe tijden, nieuwe zeden"! Het zal niemand onbe kend zijn, dat het societeitsbezoek, dat in vroegere jaren de bron was van veel kwaad, meer en meer afneemt en zich het merkwaardige feit voordoet, dat de trouwste soosbezoekers thans onder de gehuwden moe ten worden gezocht en dan natuurlijk zonder eenig kwaad gevolg. En wat nu die geschiedenis te Kota-Radja betreft, waren alleen ongehuwden daarin de schuldigen en heeft ooit een van die „losbandigen van Kota- Radja" getoond, dat zijn verblijf ter plaatse de kiem legde voor blijvende degeneratie? Wij gelooven het niet. bestrijdt vervolgens de meening als zoude fusie een gunstigen in vloed op den gezondheidstoestand van het officierskorps kunnen hebben; de noot, aan Prof van Geer's rapport ontleend, zij hierbij ter lezing aanbevolen. Nogmaals wordt verder besproken de mogelijkheid, om bij de fusie een aantal officiers-plaatsen te doen vervallen, en worden de aangevoerde bezwa ren van staatsrechtelijken en grondwettelijken aard nader ontwikkeld, vasthoudende aan de eersten, de tweeden latende vallen. Voor de nu volgende beschouwingen omtrent financieele gevolgen mogen wij kortheidshalve verwijzen naar het artikel van T in het I.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 271