17 laat het zich verklaren, dat de Oostkust rijk is aan rivieren, die uit den aard der zaak slechts een korten loop doch tevens een vrij uit gestrekt stroomgebied hebben, terwijl naar het Westen slechts ééne, zij 't dan ook groote rivier vloeit, die echter arm aan zijrivieren is. Immers, het gebergte aan den Oostelijken rand van het plateau stuit de regenwolken, zoodat op de Oostelijke hellingen de neerslag zeer groot kan zijn, vooral in den zomer, terwijl aan de andere zijde de regenval weinig beduidend is. De temperatuur in Zuid-Afrika komt overeen met die in Zuid- Europa. De ligging in het Zuidelijk halfrond brengt mede, dat m en in Zuid-Afrika zomer heefc als het in Europa winter is. Dat de hoogte eener plaats van invloed is op de temperatuur behoeft nauwe lijks vermeld te worden. Met temperatuur en de natuurlijke gesteldheid houdt de plantengroei verband, zoodat in het Zuiden en in het Zuid- Oosten deze veel milder is dan in de waterarme, zand- en steenachtige vlakten van het Westen. Wat betreft de fauna zij opgemerkt, dat de wilde dieren het veld hebben moeten ruimen voor de steeds dieper in het land dringende blanken. Leeuwen en olifanten worden thans nog slechts aangetroffen in het Noorden van de Transvaal. De vlakten worden bevolkt door geiten, herten, zebra's, antilopen, wilde varkens, buffels en struisvogels. De tsetsevlieg en de sprinkhanen zijn de plagen van het land. Omtrent de bevolking zij het volgende medegedeeld. Lang vóór de kolonisten werd de Zuidelijke rand van Zuid-Afrika bewoond door Hottentotten en Bosjesmannen, die echter door de van het Noorden komende negers uit de vruchtbare streken van het Oosten verdreven werden en zich sedert moesten vergenoegen met de kale vlakten van het Westen en midden des lauds, waar zij tot een nomadenleven werden gedwongen. De negerstammen, t.w. de Kaffers langs de kust, de Beetsjoeanen in het Westen van de Transvaal, de Basoeto's in het Zuid-Oosten van den Vrijstaat, oefenen in hoofdzaak de veeteelt uit. Met deze stammen leefden de Boeren afwisselend in vrede en in krijg. Zij waren het, die met de Engelschen menige bladzijde van beproeving in de geschiedenis der Boeren inlaschten. Het zij ons vergund die geschiedenis in kort bestek te vermelden. Dl. II, 1900 2

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 29