298 baarheidskorpseu te stellen onder deskundig, in casu militair toezicht, opdat ze zich kunnen ontwikkelen tot in waarheid militairein den oorlog bruikbare lichamen. In het algemeen zal men hier te doen hebben met mannen van gelijke intellectueele ontwikkeling als het onderofficiers-, zoo niet het officierskorps, gewend den geheelen dag op hunne plantages werkzaam te zijn, dikwijls geoefende jagers en ruiters. Zijn deze eigenschappen voor den krijgsman van zeer groote waarde, ze zijn nutteloos, wanneer ze niet gepaard gaan met eene volkomen onderwerping aan de krijgs tucht, terwijl bovendien eene goede aanvoering en leiding noodig zijn om al die uitstekende hoedanigheden tot haar recht te doen komen. Die volkomen onderwerping aan de krijgstucht, welke van den mindere niet alleen eene lijdelijke gehoorzaamheid, dus eene letterlijke opvolging der gegeven bevelen, maar ook eene algeheele zelfver loochening zonder roekeloosheid en een drang naar zelfstandig handelen in den geest dier bevelen verlangt, kan o.i. slechts verkregen wor den door een korteren of langeren, onafgebroken oefeningstijd, waarin de verschillende individuen, welke te zamen den troep vormen, aan samenwerking en ondergeschiktheid gewend worden en het geheel aldus die eenheid en kracht van handelen verkrijgt, welke onmisbaar zijn voor het bereiken van elk gevechtsdoe). In de practijk zal het onmogelijk blijken de weerbaarheidsveree- uigingen aan een onafgebroken oefeningstijd van eenigszins langen duur te onderwerpen. De betrekkingen toch, welke de vrijwilligers bekleeden in de maatschappij, verzetten zich hiertegen. Hoogstens zal men van hen kunnen vorderen, dat ze gedurende korten tijd, bv. acht dagen achtereen in het jaar natuurlijk tegen billijke ver goeding de belangrijkste legeroefeningen bijwonen. Het voornaamste middel om de weerbaarheidskorpsen in staat te stellen in de werkelijkheid met eenige kans op succes naast het leger als op zich zelf staande eenheden op te treden, kan dus niet worden toegepast; o. i. zou het dientengevolge roekeloos zijn die korpsen in hun geheel en zelfstandig in het open veld te bezigen. Alleen in versterkte plaatsen zouden ze, mits goed aangevoerd, eenige diensten kunnen bewijzen. Het leger heeft echter talrijke organen noodig, welke bij de vol-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 328