878 mee, mits zij daarnaast eene goede oplossing geven om de schending te voorkomen, die bij den soldatenarbeid thans niet te vermijden is. Wat zij in dit opzicht voorstelden, kan mij niet voldoen. Het dragen in dienst van een kleiner formaat, is eene halve verbetering. Voor eerst toch zou dan het kruis niet passen naast de grootere andere eereteekenen, en worden ook deze in klein formaat gedragen, dan verplicht het aanschaffen van die kleine decoratiën den soldaat toch weer tot vrij groote uitgaven. Voorts is ook het kruis van kleiner afmeting nog zeer breekbaar en zullen derhalve schending en dien tengevolge geldelijke offers voor vernieuwing veelvuldig noodig blijven. Het vastnaaien van de decoratie op de attila dat is gemakkelijk gezegd, maar het zal bij het verwisselen van kleeding, of bij het aantrekken van de attila voor eene oefening minstens even vaak ver geten als gedaan worden. Het periodiek, b.v. eenmaal in de 5 jaren, verstrekken van een nieuw kruis. Onlangs sprak ik een wachtmeester van de cavalerie te Batavia, die vier jaren ridder der M.W.O. is, en reeds zijn zesde kruis heeft moeten aanschaffen, niettegenstaande hij buiten dienst nog een kruis van kleiner model draagt; dit pleit even sterk voor de noodzakelijkheid van eene verbetering ten deze, als voor het onvoldoende van een periodiek toekennen van een nieuw kruis. Om in deze te gemoet te komen aan den wensch, het verlangen, het vasthouden aan de traditie, het behouden van het mooie kruis, en anderzijds de nadeelen aan het emaille juweel als dienstkruis verbonden op te heffen, zou naast het thans bestaande model een ander gesteld moeten worden van solied maaksel bij sierlijken vorm. Daarvoor kan de door mij voorgestelde omschrijving, (blz. 422 en 428, 5e aflevering van dit tijdschrift) dienst doen. Den ridder zou vrijheid gelaten moeten worden naar verkiezen het eene of het andere model te dragen, behalve wanneer hij in groote tenue is en bij gelegen heden, waar hij in zijne hoedanigheid van ridder opkomt, wijl dan het emaillekruis voorgeschreven zal moeten zijn. Moge door dit samenvloeien van twee meeningen een punt van ver schil opgeheven zijn en zoo weer iets bijgedragen zijn om te voor komen, dat de herziening der niet mooie wet van onze mooie orde andermaal ad calendas graecas verwezen worde. G. Nypels.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 408