VOOR DE PRACTIJK. Witte pantalon. A. O. 6 van 1890 schrijft voor, dat de man in het. bezit moet zijn van 1 witte pantalon. In verband met den Inw. D. Art. 147: „de exercitietenue kan echter ook met witte pantalon zijn" en Art. 151„in de strafkamers zijn de onderofficieren, korporaals en manschappen gekleed in de kapot, de witte pantalon (werkbroek) en de kwartiermuts", is dit te weinig. Wel kan de C. Ct. bepalen, dat een tweede werkbroek bij vernieuwing ontvangen moet worden, doch om onbillijkheid te voorkomen, zou regel maat dus voorschrift gewenscht zijn. Bij de jongste vernieuwing werd door eenige Eur. Comp. door 65 ~'0 der manschappen indemniteit ontvangen. Schijven. Volgens de teekening in het voorloopig schietvoorschr. moe ten de stijlen van de schijven 0.52 M. (fig. 1 en 2) lang zijn. Vooral bij indiv. gevechtsch. neemt dan ook het plaatsen der schijven den meesten tijd in beslag; met patjols, Atjehsche schoppen, kapmessen en handen, worden talrijke diepe kuilen gegraven en toch komen nog vele schijven met den onderkant boven den grond. Verkorting tot 0.25 of 0.20 is dus zeer gewenscht, de vastheid van stand zal dan bij sterken wind nog verzekerd zijn. Men houde vooral niet kleinzielig aan de genoemde afmeting. S. Bij opgelegd vuur is voorgeschreven het geweer steun te geven tusschen de banden 90). Het geven van steun onder het zwaartepunt is gemakkelijker, het geweer is lichter in de hand, kan vlugger in de richting worden gebracht (vooral bij verandering van doel dus in het gevecht gewenscht) en brengt bovendien het lichaam van den schutter dichter bij de dekkende kruin. S. Het steunpunt moet zoo laag mogelijk bij den grond zijn (de veldflesch is in den regel voldoende, anders het kapmes diep of schuin in den grond);

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 431