413 gel als van zelf; men moest toch er wel op bedacht zijn tot het laatst toe meester te blijven van de terugtochtslijo. Met geen geringe verheffing en prat gaan op de behaalde zege, beweerde Bulier in zijn telegram over het gevecht op den 27en, dat de vijand verstrooid was. Niets mocht onjuister heeten dan deze bewering. De taak van de BoereD, die de stelling op den Pieters- kop trachtten te houden, was geen andere dan om het wegvoeren van de zware belegeriDgekanonnen ten Westen van de stad en het opbreken der lagers te dekken. Terwijl dit rustig werd uitge voerd dcor de hoofdmacht, streed Buller met overmacht tegen de achterhoede, die, toen hare linkervleugel moest wijken in het belang van een veiligen terugtocht, tot het prijsgeven harer stelling besluiten moest. Wat overigens dat nverstrooien van den vijand" betreft, merken we op, dat Buller's cavalerie den 27en schitterde door afwezigheid. Ware Dundonald toen gebruikt, wellicht had hij door energiek optreden den belegeraars het wegvoeren van 't zware geschut en van den trein kunnen beletten. Dundonald was er niet en bevond zich hoogstwaar schijnlijk den 27ea ten Zuiden van Colenso. Eerst den 28en liet Dundonald weder iets van zich hooren. Hij was het, die met zijne brigade in den avond van dien dag den belegerden overtuigde, dat aan het beleg een einde was gekomeD. Had Buller nu maar steeds een even voortvarend gebruik van zijne ruitermacht gemaakt, dan was hem zeer waarschijnlijk menig bloedig verlies bespaard gebleven. Na den triomftocht had de cavalerie blijkbaar veel rust noodig, want reeds den 2en Maart, dus slechts twee dagen na het ontzet der stad, melde Buller, dat er geen spoor meer van den vijand te vinden was, hetgeen toch niet bijzonder getuigde voor de wijze, waarop hij zijne" cavalerie aanwendde. Ladysmith was dus ontzet na een beleg van juist vier maanden. De toestand in de stad was zeer hachelijkniet alleen waren de belegerden reeds laDg op herhaaldelijk verminderd rantsoen gesteld, doch ook de schietvoorraad was uitgeput en op het tijdstip van het ontzet wellicht niet eens groot genoeg om een ernstig doorgezetten aanval te kunnen afslaan. Wel te betreuren mag het genoemd worden, dat de federalen de afdamming der Kliprivier niet hebben voltooid. Bij den ellendigen toestand van het garnizoen zou eene

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1900 | | pagina 447