89
staat een door tal van overwinningen verhoogd moreel onzer
infanterie, die doordrongen van de voortreffelijkheid van haar
vuurwapen, van de grootte harer kracht en met een ongeschokt
vertrouwen in hare aanvoerders, slechts het zegevierend, „voor
waarts" kende. Werd vroeger door onze troepen bij voorkeur
het open terrein gezocht, teneinde bevrijd te blijven van verras
sende aanvallen des vijands, tegenwoordig, nu geen vrees daar
voor meer bestaat, maakt men zooveel mogelijk gebruik van
bedekt terrein. Vanzelf volgt hieruit, dat bijna alle ontmoetingen
met den vijand geheel onverwachts en op zeer korte afstanden
plaats vinden, waarbij de beslissing dikwijls valt vóór men bij de
artillerie weet, wat er gaande is, zoodat van stelling nemen
natuurlijk geen sprake is.
Evenwel heeft men aan de waarde van het artillerievuur
nooit getwijfeld en dit bleek' ten duidelijkste hieruit, dat men
op alle tochten, waarbij men wist, dat van de artillerie partij
zou zijn te trekken, nooit verzuimde een of meer sectie's berg-
geschut mede te nemen. Als voorbeeld hiertoe dient het ageeren
tijdens de Pedir-expeditie en in de maanden Juni en Juli 1899,
toen men wist, dat de vijand goed versterkte stellingen had
opgeworpen op den Glé-Gapoej, Glé-Siblah, in Grong-Grong,
Mantangkoeli, enz.
Moge het theoretisch en op het schietterrein een waarheid
zijn, dat, zooals de heer d. F. zegt, het infanterievuur op den
afstand van 1000 M. reeds zoo juist en moorddadig is, dat het
zekerlijk door de artillerie niet kan worden verbeterd, de practijk
leert, dat infanterie op 1000 M. nog nimmer den Atjehschen
vijand dwong tot het verlaten zijner defensieve stellingen.
Het is dan ook slechts bij uitzondering, dat onze infanterie
tegen een inlandschen vijand vuurt op afstanden boven de -500
a 600 M. en wijzen de meeste aanvoerders met nadruk op het
nuttelooze van het vuur op grootere afstanden. Zoo werd ge
durende de geheele expeditie ter Noord- en Oostkust in het
vorige jaar, nimmer het vuur der infanterie geopend op af
standen boven de 400 M.
Bovendien doen de moreele invloeden op den man zich bij