96
deden, dan cijfert dit de te bewijzen mogelijkheid toch niet
weg. Maar en ik verzoek dringend, het voorgaande niet
aan te halen, zonder het volgende er onvoorwaardelijk bij
te voegen maar èn de oud-hoofdofficier èn de schrijver dei-
brochure zien bij de aanhaling hunner voorbeelden de hoofdzaak
over het hoofd, en daardoor trekt ook de laatste uit zijne goede
voorbeelden toch eene averechts verkeerde conclusie.
Die hoofdzaak is, dat de gedetacheerde officieren treden in
het Nederlandsch-Lwdiscfte officierskorps, dat zij lid worden van
het specifiek Nederlandsch-Indische korps, waarin zij tijdelijk
opgaan, waardoor zij medegenomen worden in den stroom, die
zich niet naar hen regelt, maar die hen verplicht met hem mede
te gaan. Zij blijven met hunne gedachten bij het leger in Ne
derland, wat zij zien en opmerken leggen zij in hunne gedachte
op om het ten goede van het leger in Nederland toe te passen,
maar in hun handelen en optreden gaan zij mee met het korps, dat
Nederlandsch-lMcftsc^ is.
En dat is wat behouden moet blijven, dat is het waarvoor wij
strijden moeten, wij officieren van het leger in Indië. Ons officiers
korps moet dat blijven van een koloniaal leger. Laat 10, 50,100
officieren van het leger in Nederland naar de koloniën gede
tacheerd worden, wij zullen hen van harte welkom heeten, wij
zullen hen gaarne in ons midden eene rol zien vervullen en
lauweren zien plukken, daardoor verliest ons korps niets van
zijn Nederlandsch-JMisc/ï karakter. Maar wanneer wij geen offi
cierskorps meer mochten hebben, dat geheel éen is met ons leger
in Indië, dat in al zijn doen en laten, denken en werken gericht
is op de belangen van Nederland in zijne koloniënop den strijd
van Nederland in zijne koloniënd. i. wanneer ooit de fusie tot
stand kwam, dan zou dat karakter verloren gaan, dan zou het
vereenigde korps het tweeslachtige, het halve- of dubbele karakter
moeten krijgen, dat èn Nederland, èn Indië tot nadeel zou wor
den, maar Indië vooral, omdat waar de belangen van de beide
legers niet samen kunnen gaan, hier ook zou gelden in honderd
groote en kleine zaken, dat wie het dichtst bij het vuur (i. c.
het opperbestuur) is zich het best warmt.