99 te leiden, dat hij tijdens de lectuur van die weinige bladzijden zijn gedachten met iets anders onledig hield. Bovendien geeft de criticus een paar algemeene beschouwin gen over mijn boek, en vermeldt dan in de eerste plaats, dat hij het in vergelijking met andere werken over de grammatica van de Maleische taal, bepaald onduidelijk en onverstaanbaar vindt; het is te „geleerd"! Deze uitspraak pleit nog niet dadelijk tegen mijn boek. Dat de heer M. mijn behandeling van de stof weinig duidelijk en min verstaanbaar acht, kan mogelijk wel het gevolg zijn van andere oorzaken, welke buiten mijn arbeid zijn gelegen. Het spreekt van zelf, dat ik de laatste ben, die in deze een onpartijdige uitspraak kan doen. Maar ik mag mijn getuigen bijbrengen; dus wil ik hier den heer M. er op wijzen, dat iemand wiens kennis hij zelf ongetwijfeld verre boven de zijne zal achten, en wiens oordeel over mijn werk bij lange niet gunstig is, in een particulier schrijven aan mij en later in een ander geschrift tot tweemaal toe zegt, dat hij vooral om de helderheid waarmede het boek geschreven is, er veel lof voor over heeft. Te Batavia kan de heer Maijer allicht te weten komen, wie de zegsman is. Voorts lees ik in de critiek: „Ook komt het ons een ondankbaar en tot niets goeds leidend werk voor hier met den schrijver in nadere discussie te tre den over hetgeen door hem als „nieuwere denkbeelden" vooral met betrekking tot het werkwoord in het Maleisch wordt verkondigd". Het spijt mij, dat de criticus niet in nadere discussie wil treden; niet zoozeer wijl ik van dergelijke discussie veel heil voor de wetenschap verwacht, maar omdat er zoodoende gele genheid zou zijn kennis te maken met den heer Maijer als gram maticus. Waar hij ons tegemoet treedt als beoefenaar van de phonetiek, is de kennismaking zoo verrassend, dat ik het be paald moet betreuren de gelegenheid te missen, den heer M. hier op zuiver grammaticaal gebied te ontmoeten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 113