127
Er zijn stellingen, die niet bewezen behoeven te worden omdat niemand
naar het bewijs vraagten toch in de practijk verwaarloosd
worden. Hiertoe behoort de stelling, dat men, van het kader eischende,
dat het isveldsoldaat, onderwijzer en politieman, een minder procent
geschikt materiaal verkrijgt, dan wanneer men slechts den eisch stelt öf
veldsoldaat, öf instructeur, öf politieman.
Dan, om een voorbeeld te geven hoe weinig men zich rekenschap
geeft van de werking van sommige, met een goed doel in het leven
geroepen, bepalingen, diene de order, dat aan het ijverige kader belast
met de africhting eene premie wordt toegekend en het ongeschikte onder
wijzerspersoneel voor overplaatsing kan worden voorgedragen. Immers,
de premie voor ieder Depot-Bataljon slechts ééns in het jaar vastgesteld
wordende, roept men, daar de belanghebbenden meestal reeds naar elders
zijn vertrokken, een toestand in het leven, die den gebezigden prikkel
volkomen neutraliseert. Zoo ook de laatstgenoemde bepaling. Deze
regeling toch zou alleen dan goed werken wanneer, zooals bij de kader-
scholen, het kader eene vaste toelage genoot. Nu echter doet het een
toniger en meer diensten dan elders, zoodat eene overplaatsing instede
van nadeel een voordeel oplevert voor de personen in kwestie.
Kunnen dergelijke maatregelen herzien worden, reeds elders en
ook hier weder vermeen ik aangetoond te hebben, dat het echter zijn en
blijven: palliatieven.
Voor alles dient men gebruik te maken van het vermogen van den
mensch om zich te kunnen onttrekken aan datgene, waaraan het onbe
zielde moet gehoorzamen, n. 1. de enertie, de volharding in het bestaande.
Dit eenmaal geschied zijnde, zoude in overweging genomen kunnen worden
de kaderseholen te gebruiken om twee soorten materiaal te leveren, t. w.
kader uitsluitend voor het onderwijs en kader om te velde te gebruiken,
dan zoude het zelfs mogelijk zijn het denkbeeld ingang te doen vinden,
dat men een uitstekend veldofficier kan zijnen onbruikbaar
bij het onderwijs, dat het een dogma is, door niets gewettigd, dat onder
luitenants en dienstdoende officieren geacht kunnen worden bijzonder
geschikt te zijn voor het onderwijs bij het Depot-Bataljon.
Wanneer werkelijk de africhting van overwegenden invloed is op de
Zie 1. M. T. nos. 6 en 9 van 1900.