142
plaats, die verdedigd moet worden, behoeft de afstand van de
fortenlinie tot den rand dier plaats hoogstens 3 K.M. te be
dragen. De juiste afstand wordt natuurlijk bepaald door de
gunstige opstellingen, die het terrein biedt.
In Europa stelt men hiervoor tegenwoordig vrij algemeen 3
a 5 K.M., de stad kan dan nog wel gebombardeerd worden,
maar niet met voldoend succesook is het bombardement wegens
zijne geringe uitwerking op groote steden, eene aanvalswijze,
die meer op den achtergrond is geraakt. Yooral bij gordel
vestingen trekt men daarom de fortenlinie zoo dicht bij de
plaats als men kan, om de uitgebreidheid der stelling en dus
hare kosten en het aantal troepen, dat voor hare verdediging
noodig is, te verminderen. Maar ook als de stelling alléén vóór
de stad ligt (Utrecht), heeft men liefst die plaats met hare hulp
middelen en magazijnen zoo dicht mogelijk bij die verdedigings
stelling. Waar men dus tegenover de zware vuurmonden 3 a
5 K.M. tot den rand der plaats noodig acht, kan men tegen
over het lichtere geschut wel met 2 a 3 K. M. volstaan, vooral
daar de Indische plaatsen veel meer uiteen gebouwd zijn, en
een bombardement al bitter weinig succes zal beloven. Boven
dien zal de stemming van de bevolking in de plaats den bevel
hebber minder zorgen baren dan zulks in groote Europeesche
steden het geval is.
Na aldus de grondbeginselen te hebben vermeld, volgens welke
een tijdelijke stelling i.n Indië behoort te worden ingericht,
kunnen wij de inrichting der onderdeelen van die stelling in
't kort nagaan.
Deze onderdeelen zijn
1°. de forten;
2°. de tusschenliniën
3°. de batterij-stellingen;
4°. de communicatiën, de depots en het onderkomen der
bezetting buiten de forten;
5°. de kernbevestiging.
In het „Handboek voor den technischen dienst van het korps
Genietroepen" zijn alleen gegevens te vinden voor de onderdeelen
van tijdelijke forten en deze zijn door de invoering van brisante
granaten nog als verouderd te beschouwen.