148
Hoofdstuk II.
FORTEN.
Bewapening. De bewapening der forten zal hoofdzakelijk die
nen te bestaan uit licht snelvuur geschut, dat:
1°. een vijandelijken infanterie-aanval op de stelling in haar
geheel reeds op grooten afstand kan tegengaan,
2°. flankeerend kan werken om de intervallen en de neven
forten te steunen (groot flankement, traditoorvuur),
3°. mede kan werken tot het afslaan van een direkten aanval
op het fort en daartoe ook de grachten kan bestrijken, die het
fort omringen (klein flankement).
Ten einde in de ver zichtbare forten niet zeer spoedig door
de verspreid en gedekt opgestelde vijandelijke mobiele batterijen
buiten gevecht te worden gesteld, moeten deze vuurmonden zoo
wel in afwachtings- als in gevechtstoestand volkomen gedekt
zijn opgesteld. Dit is niet te verkrijgen door de vuurmonden
in afwachtingstoestand in bomvrije remises op te stellen en
ze voor het gevecht op den open wal in batterij te brengen,
daar dit eerst zou kunnen geschieden, wanneer de vijand zijn
artillerievuur op het fort moet staken om zijn eigen infanterie
niet te treffen, wanneer deze het fort al zeer dicht genaderd is.
De artillerie van het fort zal dan niet aan hare opdracht
sub 1°. kunnen voldoen en voor die sub 2°. en 3°. wellicht te
laat komen, daar de gemeenschappen, waarover het geschut
zal moeten worden vervoerd, door het vuur des vijands zeer
geleden zullen hebben.
Om deze nadeelen te ontgaan, zal men het geschut onder
pantsers of in kazematten moeten stellen. De eenige pantsers,
die men voor geschut zal kunnen toepassen in tijdelijke forten,
zijn de vervoerbare loopgraafpantsers van Schumann (zie plaat I).
Het Grusonwerk levert dergelijke loopgraafpantsers voor
snelvurende kanonnen van 5.7 5.33.7 c.M. en voor mitrailleurs;
de eerste soort is in het onderhavige geval te verkiezen, daar
zij de grootste uitwerking belooft.
"Voor de opdracht sub 1°. heeft het geschut een groot
schootsveld noodig, voor die sub 2°. en 3°. slechts een beperkt.