150
zetting is in 4 wachten verdeeld (zie bijlage I); ieder onder
commando van een luitenant of een als zoodanig dienstdoenden
onderofficier. De wachten dienen tot direkte bewaking van het
fort zelf, buiten de for||n wordt de voorposten dienst door andere
troepen vervuld.
In ieder der beide loofgraafpantsers in de vóórschouderhoe-
ken, van waaruit de gracht geflankeerd kan worden, zijn steeds
een Europeesch en een inlandsch artillerist op wacht. Overigens
worden de wachten naar behoefte verdeeld. De opvolgende
wachten zouden de volgende namen kunnen ontvangen
wachtlste rust; reserve en 2de rust.
Op het signaal „alarm" komt de reserve onder de wapenen,
op het signaal „generale marsch" de rusten.
Periodieke aflossing der bezetting zal wenschelijk zijn, daar
het moreel van den troep waarschijnlijk door het verblijf in het
fort onder het hevige vuur des vijands, zeer zal worden ge
schokt. Toch is het noodzakelijk eenzelfde bezetting niet te
kort in het fort te doen verblijven, om bij de manschappen
de overtuiging levendig te houden, dat het fort een steunpunt
is, speciaal aan hunne zorgen toevertrouwd, dat zij één moeten
zijn met het fort, dat staat of valt met zijne bezetting. Ook
zal de aflossing dikwijls niet mogelijk zijn door het voortduren
de vuur des vijands. Om deze laatste reden is het m. i. streng
af te keuren, de bezetting buiten het fort te legeren en dit alleen
door de wacht te doen bezetten (wachtforten in tegenstelling van
woowforten). In de kritieke momenten zou dan zeer zeker de
bezetting öf niet, öf te laat hare gevechtsstelling bereiken.
Voor de artillerie-officieren is veelvuldige aflossing minder
wenschelijk, omdat van hen een zekere kennis van het te be
strijken terrein wordt gevorderd; bovendien zouden zij afgelost
dienen te worden door officieren, die bij de mobiele batterijen
zijn ingedeeld en voor deze is nauwkeurige kennis van het
terrein nog meer een vereischte.
Daarom zou m. i de aflossing als volgt moeten worden
geregeld
1°. De fortcommandant wordt in het geheel niet, de artillerie
officieren en als zoodanig dienstdoenden worden zoo weinig
mogelijk afgelost.