HERNIEUWDE WAARSCHUWING.
Ter wille van het goede doel zal men mij zeker wel vergeven,
dat ik nogmaals hameren kom op het meermalen gebruikte
aanbeeld, nogmaals eene waarschuwing richten wil tot hen,
die invloed kunnen uitoefenen op de reorganisatie van de Ne-
derlandsche en Indische land- en zeemachten en op hunne
formaties.
In vorige, in dit tijdschrift geplaatste opstellen werd vau
deze zijde gedurig aangedrongen op het matigen der eischen
in Nederland wat betreft het getal vrijwilligers, opdat men
verzekerd zal kunnen blijven van een voldoend sterk Europeesch
element in de Indische levende strijdkrachten. Ik heb toen
trachten te betoogen, dat men in de formatie van het Neder-
landsche leger en van de Nederlandsche marine een zoo gering
getal vrijwilligers beneden den rang van officier moet indeelen
als slechts eenigszins mogelijk schijnt, en dat het mogelijk is
zich met weinig tevreden te stellen, omdat men in Europa
immers beschikken kan over een, om zoo te zeggen, onuitput
telijke bron van miliciens. Intusschen is men in Nederland
voortgegaan met de uitbreiding van het wapen der Koninklijke
Maréchaussée, dat geheel uit vrijwilligers bestaat en het zij
ter loops gezegd uit het budget van Oorlog moet worden
bekostigd, hoewel het leger er weinig of geen diensten van
heeft. Yerder doet men wanhopige pogingen om het getal
vrijwilligers bij cavalerie en bereden artillerie te verhoogen en
gaat men zelfs tot oer-oude en uit een moreel oogpunt minder
aanbevelenswaardige middeltjes terug, zooals verhoogen van
handgelden en aanbrengpremiën, ja zelfs tot het „den boer op"
zenden van werfsergeanten.
't Is waar, en gelukkig voor Indië, dat de resultaten tot dus
verre onbevredigend bleven, doch 't had anders kunnen zijn en
't zou nog anders kunnen worden, zoolang de tegenwoordige
bepalingen van kracht zijn.