205
„of meer actieve verdediging van dat gedeelte, waarin onze liniën en
„stellingen zich bevinden."
Dat schrijver niet zeker is van de juistheid dier conclusie, bewijst wel
het feit, dat hij nagaat, wat de gevolgen zullen zijn, indien zij juist ware,
terwijl hij vervolgens de vraag oppert: Indien de conclusie onjuist is,
welke rol vervult dan het vestingstelsel in de landsverdediging?
Laat mij, voordat ik naga of de gronden, waarop de conclusie steunt,
juist zijn, eerst eens nagaan, welke de grondslagen kunnen zijn, waarop
de reorganisatie van de landmacht berust.
Onze strijdmacht zal tot taak moeten hebben het handhaven van de
neutraliteit van den staat en het verdedigen van 's lands onafhankelijk
heid. Schrijver noemt het een dwaalbegrip, dat ons leger zou kunnen
worden geroepen om de neutraliteit van den staat te handhaven (zie
blz. 12 der brochure) en wenscht dit gedeelte der taak op te dragen
aan de diplomatie. Ik vermoed, dat hij op dit standpunt vrij wel geï
soleerd zal staan. Welke staat toch heeft recht op een onafhankelijk
bestaan, die niet voornemens is zijne neutraliteit met alle kracht en
macht te handhaven? Doch laat ik dit punt laten rusten, aangezien
ook schrijver niet verder in details treedt en laat mij alleen beschouwen
de taak van onze strijdmacht, indien het moederland in een oorlog wordt
gewikkeld.
Schrijver vermeldt reeds, dat in de Memorie van Toelichting ad het
wetsontwerp tot regeling van de samenstelling der landmacht wordt
gezegd, „dat voor de verdediging van ons grondgebied en van onze
„onafhankelijkheid de mobiele strijdkrachten een hoogst belangrjjke, ja
„onmisbare factor zijn", terwijl hij mededeelt, dat hij zou wenschen een
veldleger, dat kan opereeren, los van liniën en stellingen in het Oosten
en Zuiden en dat zal bestaan uit het grootste gedeelte van de beschik
bare krijgsmacht, zoodat voor de verdediging van het „liniëncomplex"
zeer weinig geoefende troepen overblijven.
Met dezen wensch kan ik mij geheel vereenigen, maar is hij ook uit
voerbaar? Zeker zou het goed geweest zijn, indien bij de organisatie
van de landmacht ware uitgegaan van het denkbeeld om het veldleger
zoo sterk mogelijk te maken, d. w. z. zoo sterk als de financieele draag
kracht van het land dit gedoogt, om daarna de aandacht te gaan wijden
aan het versterken van strategisch belangrijke punten; doch, waar een
maal in Nederland de fout is begaan om, voor en aleer de levende strijd
krachten tot eene behoorlijke sterkte waren georganiseerd, een vesting
en liniënstelsel te gaan afwerken, tot welker bezetting een groot gedeelte
van de beschikbare krijgsmacht noodig is, daar moet met deze fout nu
rekening gehouden worden, wil men niet, dat de schatten geld, die de