206 bouw van die versterkingen hebben gekost, als weggeworpen kunnen worden beschouwd. En dat die versterkingen de verdediging van het rijk ten goede zullen komen, zal zeker niet worden ontkend. In de reeds aangehaalde Memorie van Toelichting zegt de minister: „Ondertusschen, hoewel de waarde der mobiele strijdkrachten ten volle „erkennende, mag hij niet voorbijzien, dat voor een langdurigen en hard- „nekkigen tegenstand tegen overmacht de groote kracht, die in onze ter „verdediging voorbereide terreinen is gelegen, niet kan worden gemist. „Er behoort tusschen de levende strijdkrachten en de doode weermid delen een innig verband te bestaan en de zorg voor, alsmede de voor bereiding van den tegenstand in de liniën en stellingen is dus even „noodzakelijk als de vorming van een veldleger. Dit sluit in zich de „vorming van bezettings- en bewakingstroepen van voldoende sterkte om „te allen tijde eene krachtige verdediging in de onderscheiden liniën en „stellingen te waarborgen." Al die versterkingen en liniën bij den aanvang van den oorlog te bezetten, is evenwel ook niet noodig en geheel kan ik mij, wat dit punt betreft, vereenigen met hetgeen daaromtrent gezegd is door den kapitein M. C. van der Hoog in zijne lezing over de: „Reorganisatie „van het Nederlandsche Leger" in de Yereeniging tot beoefening van Krijgswetenschappen (blz. 258 tot blz. 256) 1). Waar ik met dit gedeelte van spreker's voordacht medega, volgt daaruit tevens, dat ik het niet eens ben met den schrijver der brochure, waar hij op blz. 30, niet doelende op het „liniëncomplex", „de bewaking van de grens en van „de kust, de verdediging van al of niet permanent versterkte terrein- „deelen, het vasthouden van rivierovergangen, het bewaken van terrein- afscheidingen en inlaatmiddelen voor inundatie-water" en zoovele zaken meer wil opdragen aan de landweer. Dergelijke hoogst belangrijke op drachten moeten worden gegeven aan geoefende troepen, opdat het bezit er van verzekerd blijve. Wat nu betreft het aantal manschappen, benoodigd voor het bezetten van de bovenbedoelde werken, hieromtrent zijn alle militaire schrijvers het met elkaaar eens en is dat aantal ook ongeveer gelijk aan dat, hetwelk wordt voorgesteld (27000 man). Ten einde nu tot de mogelijke sterkte van het veldleger te kunnen 1) Hier wordt aangegeven, dat alleen de permanente werken, die deel uitmaken van de liniën en stellingen in oorlogstijd zullen moeten worden bezet en dat hiertoe moeten worden aangewezen troepen, belioorende tot het eigenlijke leger, „omdat, wil men ver zekerd zijn, dat de werken al dadelijk bij het uitbreken van een oorlog bezet en in „staat van verdediging gebracht worden, de daarvoor bestemde troepen reeds in vredes- „tijd volledig moeten georganiseerd zijn en zoo spoedig mogelijk moeten kunnen uitrukken"*

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 220