209 „waarover op eenig gegeven punt zal kunnen worden beschikt, niet de „zooeven door den ondergeteekende noodzakelijk geoordeelde sterkte zal „kunnen verkrijgen. „Daarom is de oprichting eener reserve-divisie dringend noodzakelijk. „De bataljons"„kunnen dan voor de evenbedoelde beteminingen „worden aangewezen, waardoor de 3 divisiën van het veldleger in haar „2'eheel als mobiele macht beschikbaar komen. „In een later tijdperk kunnen die bataljons naar gelang van omstan digheden en nadat de inmiddels gemobiliseerde landweer-afdeelingen „beschikbaar komen en den noodigen samenhang hebben verkregen, door „die afdeelingen in hun taak worden vervangen en eventueel tot ver sterking van het veldleger dienen. „Met het oog op haar bestemming is toevoeging van cavalerie en „artillerie aan deze divisie niet noodig." Het is m. i. duidelijk, dat in 4 bedoeld wordt aan dereserve-divisie de taak op te dragen, in 1 voor de leger-reserve aangewezen. Yoor deze opvatting pleit o.a. het medegedeelde in het Voorloopig Verslag over de Regeling van de samenstelling der Landmacht„De „noodzakelijkheid van eene reserve-divisie zagen sommige leden niet in- „Waar deze divisie in het begin van den krijg toch niet in haar geheel zal „kunnen optreden, gaven zij er de voorkeur aan de twaalf bataljons „infanterie, waaruit de divisie zal bestaan, over de drie divisiën te verdeelen." Is mijne conclusie juist, dan vervalt hiermede de tweede grondslag. Wat nu betreft den derden grondslag nl. „dat het optreden van de vloot „zich bepaalt tot de plaatselijke verdediging van wat havens, reeden „en zeearmen op de grenzen van het liniëncomplex, dat men gewoonlijk „als de vesting Holland betitelt," hierover zal ik niet verder spreken, aangezien reeds genoeg daarover gehoord is en o. a. ook d. z. in het Indisch Militair Tijdschrift, Jaargang 1900, le deel, blz. 522 tot 531. Vervalt door bovenstaande beschouwingen des schrijvers stelling, nu dient nog een enkel woord gesproken te worden over hetgeen op blz. 9 en 10 der brochure wordt gezegd voor het geval die stelling onjuist is. Ook met deze beschouwingen kan ik mij niet vereenigen. Immers het door den Minister van Oorlog in 1899 in de Tweede Kamer mede gedeelde: „dat het zwaartepunt van onze verdediging lag in de verde diging van de stelling van Amsterdam en dat de Nieuwe Hollandsche „waterlinie als een voorpostenlinie, als een sperlinie moet worden be schouwd", sluit nog geenszins uit, dat het rijk voet voor voet zal worden verdedigd door het veldleger, zoodat „voor een hardnekkige verdediging van de toegangen uit zee naar deze vesting" m. i. zeker wel plaats is in de opvatting van het Departement van Oorlog over de landsdefensie-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 223