211 afgezonderd (zie hierover de reeds bovengenoemde lezing in Krijgs wetenschappen van den kapitein van der Hoog). In verband hiermede zouden, volgens de berekening van de ontwerp-wet, beschikbaar komen 12 eskadrons cavalerie, die, vereenigd tot eene divisie cavalerie, aan het veldleger (en dus onder de bevelen van den commandant van dat leger) kunnen worden toegevoegd. Wat de opmerking van den schrijver betreft, dat het aanbeveling ver dient de recruten van dit wapen op te leiden bij de veld-eskadrons en niet bij een depot-eskadron (zooals dit door den majoor F. N. Thiange in zijne lezing in Krijgswetenschappen werd voorgesteld), hierbij moet ik er opmerkzaam opmaken, dat lang niet alle toehoorders het met den spreker eens waren, zoodat dit dan ook niet als onomstootelijke waarheid is aan te nemen. Op blz. 16 der brochure wordt de wenschelijkheid betoogd, om aan den commandant van het veldleger reeds in vredestijd het bevel te geven over de drie samengestelde divisiën, die van het veldleger deel uitmaken. Met dezen wensch kan ik mij zeer goed vereenigenalleen zou ik ook de reserve-divisie onder zijne bevelen willen stellen, in verband met de bedoeling des wetgevers, dat deze divisie later het veldleger komt ver sterken, zoodat zij dus tot dit leger behoort. Blz. 17 en 18 worden gewijd aan een bespreking over de troepen, dienende „tot beveiliging van de grens en van de kust", welke troepen, volgens schrijver te zamen de „reserve-divisie" vormen. In verband met het hierboven medegedeelde, waar getracht is aan te toonen, dat de schrijver zich, wat dit punt betreft, op een dwaalspoor bevindt, kunnen wij dit hoofdstuk verder met stilzwijgen voorbijgaan. In de blz. 19 tot en met 25 worden de „eenheden, bestemd tot be veiliging „van de kust" aan eene nadere beschouwing onderworpen. Wederom treft mij bij het lezen dier beschouwingen het weinige ver trouwen, dat schrijver in den Generalen Staf heeft. Op blz. 23 toch vinden wij weder,'dat het schrijver een behoefte is er het Nederlandsche volk opmerkzaam op te maken, „dat voorts de meeningsverschillen „omtrent de beteekenis van de liniën en de stellingen het twijfelachtig „maken, of er betrouwbare grondslagen zijn voor de groepeering der „bezettingstroepen. Terwijl eindelijk voor eene organisatie der artillerie „voldoende gegevens worden gemist". Schrijver erkent dus zelf niet voldoende op de hoogte te zijn van de stellingen, die hij hier neerschrijft en toch leiden ook deze overwegin gen hem ertoe te concludeeren, dat het gewenscht is „om thans niet eenige troepenmacht aan het vestingstelsel te binden", terwijl in verband daar mede over drie regimenten vesting-artillerie als volgt wordt beschikt:

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 225