214
den minister wordt voorgesteld, wijziging behoeven, doch niet geheel op
de wijze, zooals schrijver deze wenscht en wel:
l6, om bovengenoemde reden;
2e, omdat bij de door schrijver voorgestelde regeling vele bezwaren
blijven bestaan, die nu zijn aan te voeren tegen de tegenwoordige rege
ling (w. o. voornamelijk het onttrekken van dienstplichtigen aan de
oefeningen door het vervullen van wachtdiensten, corveeën als anderszins).
Hoe ik mij deze regeling zou wenschen, komt hier, bij een bespreking
van den inhoud der brochure, niet ter sprake. Personen, die eene studie
van dit onderwerp wenschen te maken, kunnen worden verwezen naai
de vele stukken, die in tijdschriften en couranten daarover zijn ge
schreven 1), terwijl tevens uit het bovenstaande volgt, dat m. i. ook
schrijver dezer brochure vele behartigenswaardige wenken geeft.
In de blz. 28 tot en met 32 wordt de landweer besproken.
He landweer krijgt de taak, die aangewezen is voor de reserve-divisie
(zie hierboven blz. 209), nadat de afdeelingen, waaruit zij bestaat, zijn
gemobiliseerd en den noodigen samenhang zullen hebben verkregen. De
reserve-divisie dient dan tot versterking van het veldleger. Aldus wordt
ons in de Memorie van Toelichting medegedeeld. Met de op te leggen
taak kan schrijver zich evenwel niet vereenigen. Hij grondt zijn motief
o.a. daarop, dat het „psychologisch minder juist is om mannen op leeftijd
„in beginsel te doen deelnemen aan de verdediging des lands op verren
„afstand van huis en haard". Maar, zoo vraag ik mij af, worden dan
mannen, die nog niet den leeftijd van 35 jaar bereikt kunnen hebben,
beschouwd als mannen op leeftijd?
Schrijver wenscht aan de landweer een taak op te leggen, die, het is
reeds hiervoren (blz. 206) gezegd, m.i. door troepen der le linie moet
worden verricht.
De oprichting van een „landweer" bestaande uit menschen, die reeds
gedurende 8 jaren militieplichtig zijn geweest, moet m.i. zeer worden
toegejuicht en geheel ben ik het in dit geval eens met den minister,
1) Een zeer lezenswaardig stuk is o. a. dat voorkomende in den Militairen Spectator
No. 9 van 1900 van de hand van den oud-minister Bergansius, waarin de schrijver
mededeelt, dat de sterkte der aanvullingsreserve alleen rekening moet houden met de
noodige aanvulling van de verliezen, ten einde alle 7 lichtingen tegelijk te kunnen op
roepen om verzekerd te zijn, dat de geheele aanvullingsreserve aan haar bestemming
zal kunnen voldoen en toch de depots niet overstroomd worden. Schrijver komt hierdoor
tot de conclusie, dat een contingent van 2500 man 'sjaars voor dit doel voldoende is,
dat dit contingent 3 maanden zal moeten dienen en gedurende dien tijd zal moeten worden
geoefend en dat ieder jaar nog 2 lichtingen gedurende 2 maanden zullen moeten worden
opgeroepen.