219 Met de jurisprudentie is het evenzoo. Niet alleen, dat wij nergens een enkele beslissing van lateren tijd, van na 1894 hebben gevonden, maar meeningen, die de jurisprudentie thans heeft verlaten, zooals die omtrent de recidive op pgg. 54 en 55, staan nu nog als heerschend te boek. Zoo troffen mij de beslissing op pg. 94 3 sub 4° (wederspan- nigheid), en de mededeeling op pg. 189 7 (diefstal in de chambrée) 2° alinea, als in strijd met de huidige opvattingen. Dan die 3-graden-theorie bij dronkenschap van „vader van Deinse", door schrijver nog uitvoerig vermeld op pg. 30. Zoude één jurist haar nog aanhangen? Ik geloof 't niet: schrijver late gerust deze beschouwingen in een volgenden druk achterwege. En dan verandere hij meteen de noot op pg. 108, want het is kluchtig in 1900 te moeten lezen „onlangs'' van iets, wat reeds dateert van vóór 1894;—ook die van pg. 171 heeft opheldering noodig. Yan de „gemeene misdrijven" in hoofdstuk II behandelt schrijver de „in de militaire rechtspraak meest voorkomende". Men kan dit begrip opvatten in ruimer en in nauwer zin en het is het recht van den schrijver dit zóó ruim op te vatten als hij dit zelf wil. Evenwel zij hem den raad gegeven bij een nieuwen druk eens te denken althans aan meineed (Stbl. 1896 No. 78 en 79), het dragen van een niet toekomend uniform en brandstichtingvooral aan eerstgenoemd misdrijf 1), dat helaas wèl nog al eens voorkomt, óók in de militaire rechtspraak. Ten slotte wil ik nog wijzen op deze leemte, dat zelfs in den tekst van het Crimineel Wetboek, achter in het werk afgedrukt, Staatsblad 1890 No. 58 is opgenomen zonder de daarin bij Staatsblad 1899 No. 178 aangebrachte, zoo hoogst belangrijke wijzigingen. Wil de heer Barré den roep, die van zijn werk is opgegaan, gestand doen, dan zal hij beter dan in deze nieuwe uitgave zich op de hoogte moeten blijven stellen van de rechtsontwikkeling; want anders raakt zijn werk ten achter. Het zeer veel goede, dat zijne handleiding ons nog steeds biedt, verschoont hem echter niet van dezen moreelen plicht; zóó kan deze 3de druk, vergeleken bij den 2den, bezwaarlijk een „verbeterde" genoemd worden. Moge een eventueele 4e druk bewijzen, dat hij mijn wenk ter harte genomen heeft! MagelangFebruari 1901. Mr. C. A. Berosma, Auditeur Militair. 1] Het hieromtrent in het le deel Hfdst. 2, Afd. VI sub B. 4 meegedeelde is lang voldoende.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 233