286 nende, er naar gestreefd moeten worden onr den last zoo licht mogelijk te maken. Op hlz. 406 en 407 betoogt C. ook voor het bergkanon het laten vervallen van den kartets, hetgeen voor dezen bijna uit" sluitend tegen den I. V. te bezigen vuurmond nog minder te verdedigen is dan bij het veldkanon. Aanbeveling zou het zelfs verdienen aan de affuit één of twee kartetsen te bevestigen. Yan den staat op blz. 409 kunnen wij zeggen, dat de bere kening van het aantal benoodigde dieren zeer zuinig is opgemaakt. Zeer zeker zal een zoodanige batterij niet lang achtereen kun nen marcheeren zonder onmarschvaardig te geraken. Een dub bel stel kanonmuildieren bij een bergbatterij is geen luxe, doch noodzakelijkheid, terwijl 8 reservepaarden veel te weinig zijn. Voor eene batterij, die ten allen tijde gevechts- en marsch- vaardig zal moeten wezen, is eene sterkte van 35 muildieien en 81 paarden niet te veel, zoodat de totale sterkte aan dieren wordt: 116 tegen 102, die C. voorstelt en 95 zooals de sterkte tegenwoordig is. G. L. J. Holle 1Luit71', adjudant van Z. E. den Gouverneur-Generaal.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 300