299 Dit is veel te weinig. De schoten worden op kleine afstanden van 200 tot 800 M. afgegeven, en dan nog op dien laatsten afstand slechts drie patronen middels salvovuur. Deze oefe ningen zijn absoluut onvoldoende en daarenboven weinig prac- tisch, aangezien de cavalerist in de werkelijkheid juist op groote afstanden zal moeten schieten. Kortom men is zoo gewoon om bij de cavalerie het vuur wapen als iets bijkomends te beschouwen, waarvan men slechts in zeldzame gevallen gebruik zal maken, dat de officieren ab soluut geen belangstellen in de ballistische gegevens van hun vuurwapen en in de theorie van het schot. Men „schiet" niet, men „verschiet" slechts het aantal toegestane patronen, ziedaar, dat is alles. Het eerste wat gedaan moet worden, is dus een geheelen om keer teweegbrengen in de thans heerschende begrippen van de cavalerie-officieren met betrekking tot het gebruik van het vuur, om hen van de verrassende resultaten te overtuigen, die zij er door verkrijgen kunnen en dat de handigheid om van het vuurwapen gebruik te maken, daarom nog heelemaal niet die „esprit cavalier" uitsluit, die hen zoo ter harte gaat. Men moet ook ieder jaar een grooter aantal van hen de cur sussen aan de schietscholen doen volgen, bij hun theoretische en practische instructie ook talrijke oefeningen opnemen, die betrekking hebben op het afstanden schatten, op het gebruik maken van het terrein, aan het benutten en snel versterken van natuurlijke stellingen, enz 1). Die aangewezen officieren zouden dan de practische leiding van het kader in dit opzicht op zich nemen. Men zou dan meer vruchten trekken van de voorbereidende schietoefeningendie thans dikwijls zoo opper vlakkig geschieden en het schieten zou, geleid door officieren, welke goed onderlegd en vol toewijding zijn, onmiddellijk zeer gunstige resultaten opleveren. Onze cavaleristen zijn over het algemeen genomenintelligen ter dan de manschappen, welke bij de infanterie ingedeeld wor den 2); de vrijwilligers zijn talrijk onder hen en kunnen dikwijls 1) Zou dit voor onze cavalerie ook geen aanbeveling verdienen. (W). 2) Dit zal wel voor tegenspraak vatbaar zijn. Wel wordt bij de cavalerie meer van het nidividu alleen gevergd, dan bij de infanterie, waar de man meer in massa optreedt. (W).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 313