309
c. dat, wat de gemeene misdrijven betreft, het raadzaam ware, bij een
nieuwen druk eens te denken aan meineed, het dragen van een niet
toekomend uniform en brandstichting; maar vooral aan eerstgenoemd
misdrijf, dat nog al eens in de militaire rechtspraak voorkomt.
Ter zake zij het volgende aangeteekend
ad a, punt P. De hierin genoemde staatsbladen behelzen in hoofd
zaak: „dat visa-reperta van geneeskundigen, opgemaakt hetzij op den
„eed bij de aanvaarding hunner bediening afgelegd, hetzij op den eed
„aan het land gedaan, in strafzaken bewijskracht hebben, voor zoover
„zij eene verklaring inhouden omtrent hetgeen door den geneeskundige
„aan het voorwerp van onderzoek waargenomen is."
Op bladz. 28 deel II (derde druk) nu is medegedeeld, dat uit art. 381
S.v.b. valt af te leiden, dat proeessen-verbaal, visa-reperta, geneeskundige
verklaringen van een enkel geneesheer, (opgemaakt op den eed bij de
aanvaarding der bediening gedaan, dan wel daarna mét eede bevestigd)
volledig bewijs opleveren en ook als zoodanig worden aangenomen,
Hoewel gaarne erkennende, dat daarbij eene verwijzing naar de be
doelde staatsbladen welke thans deze materie regelen op hare plaats
zou zijn, zal toch, naar vermeend wordt, in verband met de evengemelde
in de handleiding voorkomende aanteekening, het gemis dier verwijzing
zich voor den militairen rechter niet bijzonder doen gevoelen.
ad a, punt 2*. Toen Staatsbl. 1898 N°. 201 in het bezit van den
schrijver kwam, was de kopie voor den derden druk reeds aan de uit
gevers verzonden. 1) Met het afdrukken was zelfs al een aanvang ge
maakt, terwijl de schrijver, door zijn vertrek met buitenlandsch verlof
wegens ziekte in October 1898, niet meer in de gelegenheid was de kopie
aan te vullen. In verband hiermede zal het wel duidelijk zijn waarom
ook Stbl. 1899, No. 141, onbesproken is gelaten niet alleen, maar zelfs niet
onder den tekst is opgenomen. De nieuwe uitgave is n. 1. bij, tot en
met den dag van aflevering der kopie aan de drukkerij 2)men kan toch
1) Behoudens het Hoofdstuk van het II deel, betreffende het strafrecht in tijd van
Oorlog, waaraan, hij mijn vertrek met buitenlandsch verlof, nog de laatste hand moest
worden gelegd, doch 't welk, zooals bekend, bij de latere verzending van Europa naar
Indie in het ongereede is geraakt, zoodat liet op nieuw m oest worden opgemaakt, hetgeen
is geschied onder de medegedeelde ongunstige omstandigheden doch binnen zeer horten
tijd nadat mij de vermissing van den oorspronlcelijken arbeid hekend werd gemaakt. In
dien her-arbeid ligt dus niet de oorzaak van de verschijning van dit deel twee jaren na
het eerste, maar aan verschillende omstandigheden, huiten de schuld zoowel van den schrij
ver als van den uitgever. Van verlof terugkeerende, was het drukken juist afgeloopen.
2) Zie b. v. deel I op bladz. 195. Alg. Order 1897, No. 52 en 1898, No. 16.