338
ziel eene evolutie ontstaan, die hoogst moeielijk te beheerschen
is. Vooral als het zinnelijke de overhand op het geestelijke ver
krijgt, houdt men het sterkst vast en denkt men het meest aan
hetgeen men werktuigelijk ziet en wat het gevoel het meest
aandoet. En vooral daarom is zelfkennis zoo moeilijk te ver
krijgen, omdat zij ons moet leeren vooral te letten op betgeen
men niet ziet, of eigenlijk niet wil zien. Dat niet willen zien
is ons als aangeboren. Telkens wanneer de zinnen overheer-
schen, wanneer der neigingen geen perken worden gesteld, wanneer
de hartstochten bruisen, en ook vooral wanneer de macht der voor-
oordeelen ons nog te veel haren invloed doet gevoelen, wordt de
blik in ons eigen zieleleven beneveld. Zelfvergoding en zelfver
heerlijking zijn de struikelblokken, die eene juiste en onpartijdige
kennis van ons zeiven in den weg staan.
De studie der zelfkennis leert ons zelfbeheersching, zoo noodig,
indien we als opvoeders of leiders willen optreden. Zij leert ons
ook aan ons zeiven eene eerlijke en ridderlijke bekentenis doen
van eigen fouten, en dit wel in het volle bewustzijn, dat men zelf,
en niet een ander of door diens schuldtekort schoot. Zij leert
ons ten slotte door eigen kracht over onze zwakheid zegevieren.
En van al dit aangeleerde dienen we te profiteeren. Immers, wij
moeten doen en laten van anderen nagaan, en zullen daarbij fou
ten, gebreken en zwakheden ontdekken, welke wij te beoordeelen
hebben in verband met de eischen, die het belang van den dienst
ons stelt, en nooit zullen wij ons een beter begrip van die te
kortkomingen maken, dan nadat wij ons vooraf hebben gewijd
aan de studie onzer eigen gebreken, die we immers aan hetzelf
de belang te toetsen hebben.
Is hiermede het belangrijkste en moeielijkste, dat in het begrip
zelfkennis besloten ligt, besproken, er is nog iets waar we onze aan
dacht op moeten vestigen. Zelfkennis moet ons n.l. ook onze eigen
krachten leeren kennen. Men hoort dikwijls zeggen „dat kan ik niet'
Geschiedt dit na rijp onderzoek van zichzelf, dan valt hierop niets
te zeggen, maar hoe dikwijls gebeurt het niet, dat het gedachteloos
wordt uitgesproken Geven niet veelal gemakzucht en laksheid ons
deze woorden in den mond? Indien elk van ons doet, wat hij wel
kan, het Leger zal daarbij winnen, en wij voldoen aan een eisch, die
ons gesteld wordt door niets minder dan de plicht. Terecht wordt