347 c. Het onderricht moet grondig zijn, d. i. het streven moet bestaan om duidelijke beelden te verkrijgen; gevolg, middel en doel moeten scherp worden onderscheiden. d. Het onderricht moet opbouwend zijn, d. i. het moet het besef van kracht in eigen werk bij den man ontwikkelen. Wanneer wij ons er thans toe zetten de vraag te beantwoorden of onze practische en theoretische opleiding op deze beginselen steunt, dan zeggen wij „ja, slechts voor een klein deel". Voor- wat de recrutenopleiding betreft, gelooven we, dat sub a en b vol doende, daarentegen sub eend zeer onvoldoende in het oog worden gehouden. Zoolang op den recruut alleen het drilsysteem toege past wordt, zullen bij hem geen duidelijke beelden, nog minder een scherp onderscheiden van gevolg, middel en doel teweeggebracht worden. Van sub d is het drilsysteem wel zóó ver verwijderd, dat men geneigd is te zeggen, dat dit systeem het besef van kracht in eigen werk niet ontwikkelt, maar daarentegen doodt. Bij de afgeëxerceerden zijn de genoemde beginselen ook nog al ver te zoeken. Bij het bepalen van de te houden oefening wordt maar weinig rekening gehouden met sub a. Hoewel afwisseling niet uit het oog mag worden verloren, ten einde de aandacht leven dig te doen blijven, mag dit toch alleen niet gelden bij het bepalen van oefeningen. De hoofdzaak daarbij is, dat rekening worde ge houden met de denkkracht en de geoefendheid der manschappen. Waarom wordt b. v. een velddienst- of andere oefening, die door gebrek aan tijd niet geheel tot haar recht kwam, (bijna?) nooit den volgenden dag voortgezet? Dit zou toch niets meer dan me thodisch zijn. Daar de practische oefeningen bij ons verre den voorrang bezitten boven de theoretische, wordt bij de afgeëxer ceerden sub b het best in het oog gehouden, maar treurig is ook al weer bij hen sub c en d er aan toe. Enkele oefeningen waar bij het individueele wel op den voorgrond moet treden daarge laten, zooals schijfschieten, afstand schatten, enz., brengen de prac tische oefeningen voor den man weinig aan tot helderheid van beelden en scherpe onderscheiding daarvan, evenmin als dat zij zijn besef van kracht in eigen werk veel ontwikkelen. Het is voor den man bij de meeste oefeningen een te veel maar mêe- boemelen. Vele oefeningen moeten wel is waar dienen om meer bepaald de officieren en het kader te onderwijzen, en hierbij kan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 363