352 Welwillendheidde beste deugd voor hem, die menschen moet leidenNiet de zwakke, zoetsappige toegeeflijkheid, maar de wel willendheid als een natuurlijk gevolg van opgeruimdheid en sym pathie. Zij dwingt den man tot luisteren, en opent zijn hart voor elke vermaning en terechtwijzing. Waar welwillendheid bij het onderwijs heerscht, daar behoeft zelden gestraft te worden. En nu de vraag, bezit hij, die bij ons doorgaans als onderwij zer optreedt de korporaal en onderofficier bovenomschreven eigenschappen? Alweer moeten wij (het wordt wel wat ontmoe digend) hier ontkennend antwoorden. Levendigheid bezit hij niet, omdat hem de uitgebreide en grondige kennis ontbreekt om deze ongekunsteld te kunnen toonen. Zijn levendigheid openbaart zich daarom, als ze nog getoond wordt, in oppervlakkige babbe larij. Warmte is de goeden niet te na gesproken weinig bij hem te vinden, omdat hij uit zijn onderwijs voor zichzelf de overtuiging niet kan opdiepen, dat hij nut sticht. Opgeruimd heid is doorgaans ver te zoeken. Bij alle oefeningen, maar vooral bij de practische, wordt te veel gemeend, dat een soort norsch- heid bij hem, die commandeert, goed staat, dat dit flinkheid tee kent. IJdele waan! Kortheid en beslistheid bij practische oefe ningen is noodzakelijk, maar hij, die deze kortheid en beslistheid niet zóó weet te uiten, dat daarin geen ontevredenheid tegen- klinkt, is niets meer en niets minder dan ongeschikt als instruc teur. Neen, om flink te zijn in het oog van den mindere, moet men andere qualiteiten aan den dag leggen! Daartoe behoort, voor wat de opvoeding van het denkvermogen betreft, meerdere kennis en de kunst, om die kennis in de practijk toe te passen; een goed voorbeeld, waarnaar de man maar behoeft te zien om te weten hoe hij moet handelen; duidelijkheid in commandos; kortheid maar toch duidelijkheid in terechtwijzingentevreden- heidsbetooning over hetgeen goed is; geen vitzucht; geen drift; oplettendheid op alles, het kleinste niet uitgezonderd, en dit alles doen samengaan met levendigheid, warmte, opgeruimdheid en welwillendheid. Ja, thans nog over deze laatste eigenschap. Nu, ook deze is onzen onderwijzer vreemd. De soldaat heeft een woord voor 't omgekeerde van welwillendheid, welk woord blijk baar ontleend is aan de behandeling, die hij van zijne superieuren ondervindt. Dit woord is „koejeneeren". „Het militaire leven

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 368