376 aangetoond, dat tegenover den inlandschen vijand kan worden volstaan met de indeeling der cavalerie als zelfstandige- en voor- hoede-cavalerie. Niet de vraag: „heeft de bevelhebber de berichten hem door „den ophelderingsdienst te verschaffen vroeger of later noodig", doch de vraag: „wat is het hoofddoel" moet beslissen omtrent den naam, die aan de cavalerie gegeven wordt. Is het hoofddoel ophelderen (indirect beveiligen), onverschillig of dit door veel of weinig cavalerie geschiedt, onverschillig ook of de afstand vóór de overige troepen groot of klein, dan wel afwissellend groot en klein zal zijn, dan heet de daarmede be laste cavalerie: zelfstandigis het hoofddoel omsluieren (direct beveiligen), onverschillig alweer hoe sterk de daarmede belaste cavalerie is, op welken afstand zij zich vóór de haar volgende troepen bevindt en of er al dan niet zelfstandige cavalerie voor uit is, haar naam zal te allen tijde moeten luiden: voorhoede- cavalerie. Voor den bevelhebber bestaat geen keus óf hij alleen de eene óf alleen de andere soort zal gebruiken, hij heeft ze beide noo dig, de sterkte van de eene zal hij in nauw verband met die der andere soort hebben te regelen en daarbij moeten uitgaan van het axioma, dat hij gedurende den marsch van zijn ruiterij het grootste nut heeft, wanneer hij die zoovel mogelijk zelfstandig doet optreden. Hierbij zal hij hebben te bedenken, dat de om sluiering zoo noodig zelfs aan de infanterie kan worden over gelaten en de toevoeging van cavalerie aan de voorhoede berust op motieven (vergemakkelijken van de taak der voorhoede aan de daarbij ingedeelde infanterie), die ondergeschikt zijn aan de motieven, die hem de cavalerie als het wapen voor de ophelde ring doen bezigen. Alleen dan mag hij van het gebruik van zelfstandige cavale rie afzien, wanneer de sterkte van dat wapen in verband met het terrein en de omstandigheden hem daartoe dwingt. H. L. Bense. 1e Luitenant der Infanterie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 392