403
•delen ons ten dienste staan, vrijwel geneutraliseerd wordt. Wij
hebben niets anders te doen dan alles wat de opgeruimdheid
van den man kan verstoren, weg te nemen of te verhelpen.
Zien we wat daarop storend werkt.
le. Lichamelijk leed.
Hieronder verstaan we niet een bepaalde ziekte, die de hulp
wan den officier van gezondheid eischt, want daarvoor biedt het
hospitaal verpleging, maar dien minderen welstand van het
lichaam, dien we hier gevoegelijk kunnen aanduiden met „onlek
ker zijn". De middelen, die wij daartegen kunnen aanwenden,
zijn slechts van voorbehoedenden aard, dus prophylactisch, en in
geen grooten getale aanwezig. We hebben ze reeds bij de lichame
lijke opvoeding besproken en behoeven ze daarom hier niet te
herhalen. Alleen moeten we er hier op wijzen, hoe de zorg voor
die opvoeding ook de vorming van het gemoed.ten goede komt.
Bewijs al weer van de nauwe betrekking, die er tusschen lichaam
en ziel bestaat.
2'. Verveling.
Naast lichamelijke kwelling werkt niets nadeeliger op het ge
moed dan de verveling. Zij ontstaat door gebrek aan degelij-
ken arbeid. Wij zeggen degelijk, omdat arbeid zonder doel, zon
der besef van het nut, dat men beoogt, evengoed verveling met
zich medebrengt als gemis aan arbeid. Ter wille van de vor
ming van het gemoed mogen we derhalve wel bedenken, dat
onze oefeningen zoodanig moeten worden gehouden, dat geen
der manschappen zich daarbij verveelt. Oogenschijnlijk is dit een
onbereikbaar iets, daar niet ieder der manschappen met hart en
ziel de oefeningen zal medemaken, maar toch houden we onzen
■eisch vol. De een moge met meerdere ambitie dan de andere
er aan deelnemen, toch moet van den onderwijzer verwacht
worden, dat hij door zijn optreden in daad en woord, in hande
ling en voorbeeld men denke aan den leertoon al zijne man
schappen dermate beheerschen en electriseeren kan, dat de een
tonigheid der oefening voor een elk verdwijnt en van verveling
geen sprake meer kan zijn. Elke oefening moet daarom, afge
scheiden natuurlijk van het zuiver militaire nut, dienstbaar ge
maakt worden aan de vorming van het gemoed. Jammer is het
daarom, dat zoo dikwijls velddienstoefeningen en manoeuvres,