417
ten meer en meer bij den man bewust worden, is het noodig,
dat we die bewustwording prikkelen, m.a.w., dat wij zorgen,
dat hij deze zijne krachten zelf opmerkt, en de zucht bij hem
levendig wordt om door de bewustwording van eene kracht,
eene andere te ontwikkelen, om zich daarna deze weer voor
goed eigen te maken. Niets anders dus dan hem opmerkzaam
maken op hetgeen zijne zedelijke vermogens hem toelaten te
verrichten, en wijzen op datgene, wat door ontwikkeling van
die vermogens nog meer zal kunnen worden verricht.
Dit opmerkzaam maken op reeds aanwezige kracht en het on
derrichten om door ontwikkeling hiervan zich andere krachten
eigen te maken, moet met eenige omzichtigheid geschieden, daar
men anders gevaar loopt het doel voorbij te streven, en pedan
terie kweekt, waar zelfvertrouwen bedoeld werd. Pedanterie of
eigenwaan wordt gewekt, zoodra de capaciteit der krachten van
den eene wordt vergeleken bij die van den ander. Behalve dat
men alsdan bij den eerste geen zelfvertrouwen zou leeren, zou
men bij den laatste een gevoel van kleinheid doen ontstaan, welk
gevoel juist het averechtsche van zelfvertrouwen moet genoemd
worden. Om het abstracte van dit betoog te laten varen een
voorbeeld. Men kan iemand aansporen tot moed door hem in
dachtig te maken aan zijne flinkheid, die hij in andere gevallen
getoond heeft te bezitten, maar men kan zijn moed ook opwek
ken door de veronderstelling uit te spreken, dat niemand anders
dan hij tot dat moedsbetoon in staat is. In het eerste geval doet
men een beroep op zijn eigen reeds bewezen kracht van flink
heid, in het tweede geval anticipeert men op de mindere flinkheid
zijner kameraden, 't Verschil is hier groot. Op beide wijzen wordt
de moed aangewakkerd, maar waar men bij de eerstgenoemde
manier een steen bijbrengt tot het vestigen van zelfvertrouwen,
dat in staat stelt ook in latere omstandigheden moedig te zijn, daar
doet men met de laatste wijze van handelen slechts een beroep
op de ijdelheid, waardoor voor een bepaald geval wel is waar
eenige moed wordt ontwikkeld, maar overigens van aankwee
king van zelfvertrouwen geen sprake is. Integendeel, men heeft
weer eenige brandstof verzameld om het vuur van naijver, zoo
doodelijk voor de kameraadschap, aan te wakkeren, en op beden
kelijke wijze het zelfvertrouwen van de overigen geknakt.
Dl. I, 1901. 29