419 „schonken, dat zij aan niemand anders gaf, en dat zekere „iets" „is, 's menschen individualiteit". (Dr. Ritter). Om op iemands gevoel te kunnen werken moeten we dus met welwillendheid jegens hem bezield zijn; voldoende menschen- kennis bezitten en eindelijk, zijn individualiteit kennen. Om deze laatste te weten te komen, is niet zeer moeielijk. aangezien het eene eigenschap van de individualiteit is, zich te openbaren, en, nog gemakkelijker, juist bij zachtheid openbaart zij zich. Dus, tijdens het werken op het gevoel, dat immers steeds met zacht heid gepaard moet gaan, is de individualiteit reeds bezig zich te uiten. De uitwerkselen hiervan dient men te volgen, omdat daarnaar houding en woorden moeten worden aangepast. Wan neer men op het gevoel van een recalcitrant persoon gaat werken, zal deze, dit staat vast, in meerdere of mindere mate bewogen worden door de welwillende zachtheid, die hem aandoet. Maar door die zachtheid zal zich tevens zijn aard, zijn wezen, zijn in dividualiteit openbaren, en deze uiting kan zich alsnu kenmerken door instemming met hetgeen tot hem gezegd wordt, of door verzet als gevolg van de tot hem gerichte toespraak. Heeft in stemming plaats, dan zij men tevreden, en rekke het onderhoud niet langer, daar elk woord te veel gezegd schade zou kunnen doen. Wekt de toespraak verzet, ook dan is zoodra dit gemerkt wordt, eindigen van het onderhoud noodzakelijk. Nu dient nog door zelfkennis te worden onderzocht of de wijze, waarop men gesproken heeft wel de juiste was, vooral of zij wel voldeed aan de voorwaarde van welwillendheid en welgemeendheid. Heeft men zich daaromtrent niets te verwijten, alsdan heeft het onder houd ons doen kennen een individu, wiens moreel bedenkelijk laag staat, omdat zijn inborst, zijne individualiteit wederstreving teekent. Op hem zal men moeten letten, opdat geen anderen door hem worden besmet of geestelijk verontreinigd. Velen beweren, dat elk mensch door zachtheid tot verbetering kan komen, en gaarne willen wij dat gelooven. Maar wij mogen ons daarom toch niet laten verleiden om die zachtheid in het Leger zóóver door te voeren, tot dan eindelijk die verbetering zal zijn ingetreden. We moeten daarbij steeds het doel, waarvoor onze opvoedkunde moet dienen, in het oog houden. Door steeds een zedelijk laag staande met onuitputtelijk geduld en onver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 435