Non Nemo.
471
Wordt niet eveneens de officier klein, zeer klein zelfs gehou
den, zoodat ook hij langzamerhand geraakt in een toestand van
moreele verdooving, waaruit hij zich zonder een krachtigen wil
niet meer kan verheffen? Ook hij laat zijn verstand onbenut;
hij weet, beseft, begrijpt, dat alleen datgene goed is, wat zijne
chefs zeggenhij behoeft dus niets anders te doen dan dat letter
lijk op te volgen zonder daarbij te denkenhij wordt eveneens een
wezenloos werktuig in de handen van die chefs. Zijn scherp
vernuft gaat geheel verlorenhij zal dus ook geen initiatief
meer bezitten in moeilijke omstandigheden. Hij kijkt slechts
als een trouwe hond naar zijn meester en volgt hem. Wanneer
hij hem niet ziet, is hij erger dan die hond, want deze zal zijn
meester zoeken, terwijl de officier besluiteloos zal zijn en niet
zal weten, wat hij zal moeten doen.
O! moge toch deze toestand veranderen! Moge toch tot heil
van ons leger eindelijk eens algemeen worden ingezien, dat dat
leger mannen slechts moet tellen, mannen in den waren zin
des woords, die zelfstandig durven en kunnen optreden; die
hunne meening niet onder stoelen of banken zullen steken zonder
daarbij evenwel uit het oog te verliezen, dat zij militair zijn.
Laat het besef van de noodzakelijkheid van initiatief bij het
officierskorps toch ruim baan breken! Het kan niet anders
dan nuttig werken, indien wij eenmaal den B. V. tegenover ons
hebben.
Lezers, leest in de vertalingen en overdrukken van krijgs
wetenschappen, derde serie 18971898 de brochure, getiteld:
„Het zelfstandig handelen der aanvoerders in den oorlog door
Generaal von Blume" en zegt mij dan, of gij allen niet door
drongen wordt van de noodzakelijkheid, dat ook ons officierskorps
eindelijk eens wordt gewekt uit den treurigen staat van ver
dooving, waarin het nu verkeert.