477
heeft geleid tot het bepleiten van de wenschelijkheid, om aan
zienlijke inlanders in ons officierskorps op te nemen, en dien, waar
aan de heer Nypels zijne liefde voor dat denkbeeld ontleend
heeft. En dat onderscheid springt nog meer in het oog bij eene
overweging van ons beider verschil van inzicht aangaande den
tijdsduur, dien de inl. officieren aan het leger verbonden zouden
moeten blijven. De heer Nypels zou hen behouden willen zien,
totdat zij aanspraak hebben op pensioen (als kapitein) naar de
zelfde beginselen als de Europeesche officieren; ik daarentegen
wensch hen, wanneer zij een diensttijd van 10 jaren heb
ben bereikt, vóór dat zij aan de beurt zijn om tot kapitein be
vorderd te worden, in eene burgerlijke positie te zien overge
bracht om eene roeping te vervullen in de inl. maatschappij
tot groot nut voor het leger in tijd van vrede zoowel als
van oorlog. Dit enorme onderscheid is, dunkt mij, niet beter te
kenschetsen dan door deze eenvoudige aanduiding: mij is een
instituut van inlandsche officieren slechts middelden heer Ny
pels schijnt het doel te zijn. Overweegt men deze denkbeelden
van den heer Nypels, dan ontvangt men den indruk, alsof hij
voor de toekomst bezorgd is over de aanvulling van ons officiers
korps volgens de tot dusver gevolgde methode en nu daarvoor
heil wil zoeken bij de inlandsche bevolking. Mij komt een zoo
danig instituut ten eenenmale overbodig voor, als we het zóó
beperkt moeten aanwenden, als in het stelsel-Nypels ligt opge
sloten. We mogen de kracht, die er schuilt in een instituut van
inl. officieren, niet vastleggen in het leger, waarin zij (voor de
verheffing van den inl. soldaat voldoende gewerkt hebbende)
verder geen waarde heeft die groote kracht, welke eerst tot
haar hoogste ontwikkeling komt in de inl. maatschappij, waar zij
den geest moet wijzigen, de betrekking tusschen overheerschers
en overheerschten. Wat nut heeft het, den inl. officier in het
leger te behouden, totdat hij is aangekomen in het tijdperk der
levensrust, der onverschilligheid, misschien met teleurgestelde
aspiratiën naar hooger. Neen! met jeugdige ambitie moet de inl.
officier in zijne wereld wederkeeren, om trotsch op zijn mili
tairen rang, dien hij behouden moet (op zijne gelijkstelling
met Europeanen, waarover straks nader) eene nieuwe roeping te
aanvaarden, zonder van het leger geheel los te raken. Alsdan