492 Mededeeling. Naar aanleiding van de door de Redactie op blz. 302 van den loopenden jaargang geplaatsten noot, ontvingen wij een schrijven van den heer W. Wijnaendts, waarvan wij het volgende gedeelte onder de aandacht onzer lezers brengen met verzoek ter zake zelf een oordeel te vellen. Wij voor ons blijven ook na de mededeelingen van den heer W. van meening, dat eene bewapening onzer cavalerie met een lans met het oog op onze Toegroeide terreinen zou zijn af te raden. „Uw opmerking in zake de lans kan ik niet deelen en wel om het „volgende; in geheel Zuid-Celebes geschiedt het afleggen van groote af standen door de Boegineezen en Makassaren, evenals de jachten en jacht- „partijen te paard (onmogelijke hertenknolletjes meestal), doch hetzij te „voet, hetzij te paard, de inlander is steeds, waar ook, met zijn lans ge wapend, en heeft dus blijkbaar geen hinder van de begroeidheid van het „terrein. Ik zelf maakte achter in het Goa'sehe een hertenjacht mede en „zag hen door oerbosch en door alang-alang velden, met de lans gewa gend, met het meeste gemak in dat zware begroeide terrein galop- „peeren, enz.waar dus bij den tegenstander dit bezwaar denkbeeldig is, „is het bij ons idem. „Mijn bezwaar tegen de lans is de opleiding tot lansruiter, vooral voor „onze Javanen, waar de aard der Boegineezen niet in zit."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 508