47
2®. Wet: Waar het echter betreft het vuren op zeer breede,
maar lage doelen, daar is de juistheid van schieten omgekeerd
evenredig met de grootte (boven met het kwadraat) van den
spreidingsstraal.
Hoe kleiner het doel, hoe meer de verhouding van het aan
tal treffers die van 41 nadert. Zoo liggen b. v.
3. Ik vrees, dat de meesten mijner lezers deze uitkomst
niet dan hoofdschuddend gevolgd hebben. Zij zullen alle op de
waarschijnlijkheidsleer berustende gevolgtrekkingen voor „vage
theorie" aanzien, die in de practijk niet steekhoudend blijkt.
Daarom wil ik door een voorbeeld uit de practijk bewijzen, dat
werkelijk een volkomen overeenstemming bestaat tusschen the
orie en practijk, en dat bij juiste toepassing de zoo verwenschte
theorie in staat is gewichtige diensten aan de practijk te be
wijzen. Zou een „practicus" wel in staat zijn te berekenen hoe
de schoten zich over de ringen verdeelen, wanneer gemiddeld
door een afdeeling bij het prijsschieten 9.14 punten geschoten
zijn Ik geloof het niet, ten minste niet zonder toepassing dei-
theorie. Daarentegen is het voor den „ballisticus" erg gemakkelijk.
Het gemiddeld aantal van 9.14 punten wijst op een gemid
delde afwijking van 0,20998 M. 1) De „waarschijnlijke afwij
king" of de 50 pCt., dus r50, is dus 0.20998 X 0.845 0,1774331
rond 0,1774.
Hieruit volgt dat voor ring 12 n 0,352, waar-
bij behoort 8,20 pCt. zoo kan men even als in de voorgaande
voorbeelden weder voor alle ringen het pCt. treffers bepalen.
Hieronder vindt men de op die wijze berekende en de wer
kelijk verkregen uitkomsten naast elkander:
Binnen ring 10 bij A 50.00 pCt. bij B 15.91 pCt. treffers; verhouding 3,14: I
11 26.53 d 7.43 t 3.57:1
12 j> s 7.43 1.94 j> 3 83:1
0,1774 1
f) Waren gemiddeld 9 punten geschoten dan zou de gemiddelde afwijking
0,21875 M. bedragen, omdat een 0,21875 M. van het middelpunt der schijf
verwijderd schot midden in ring 9 ligt. Omdat er echter 9,14 punten geschoten
zijn, bedraagt de afwijking ook 0.14 X 0,0625 M. of 0,00877 M. minder
0,20998 M.