90 mij, de voorwaarde zijn, waaronder de groote meerderheid in het officierskorps dien maatregel aannemelijk acht. Niet veel officieren zullen zich voorstanders betoonen van eene oprichting van compagnieën, die uitsluitend uit inlanders bestaan, dus ook door inl. officieren gecommandeerd worden. Hecht ik aan veel militair gezag in handen van inlanders dus niet zoo groote waarde, het is mij vooral om den moreelen invloed des aanzienlijken inlandschen luitenants te doen en die invloed op den inl. militair zal grooter zijn dan van al diens Eur. chefs te zamen. Alles zal dan ook zijn aan te wenden, om dien invloed in de goede richting te leiden, waarvoor het beste middel zeker is, den inl. officier in hart en nieren Neder - landsch te maken. Waar de heer N. iets verder voorliefde betoont voor een inlandsch stempel op alle practische toepassingen bij inl. com pagnieën (immers van ons veldleger) daar verklaar ik hem niet te begrijpen. Wat heeft de schrijver tegen het Eur. stempel, of liever, wat bedoelt hij daarmee? De schrijver wijst er vervolgens op, dat de inl. officieren, hoe wel goede opmerkers, zich maar bedeesde aanmerkers en voor stellers zullen betoonen. Acher is hiermede zoo weinig gezegd Vindt het leger zooveel baat bij de aanwezigheid van compag niescommandanten, die vrijmoedige aanmerkers en voorstellers en tevens goede opmerkers zijn? Zal in dat opzicht winst worden behaald uit eene vervanging van Europeesche door inlandsche kapiteins want daarop komt het aan, wil schrijvers opmerking op betee- kenis mogen bogen. Bestaat niet dezelfde reden, waarom geen vrucht is te plukken van de goede opmerkingsgave der inl. luite nants (hunne bedeesdheid tegenover het gezag van den Europee- schen kapitein) in even groote mate voor de inlandsche kapiteins die op hun beurt dan toch onderworpen zijn aan het gezag van den Europeeschen korps-commandant? Indien het waar is, dat inlanders gebukt gaan onder al te veel schroom voor het gezag der Eur. bewindvoerders, neerdrukkende den geest van ini tiatief, waarvan zij in het bezit zijn, dan is het zeker geraden, geen andere rangen aan inlanders toe te kennen dan dien van luitenant, want de verlamming van het initiatief onder de om standigheid, die de heer N. bedoelt, zal in den luitenant in ieder

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 104