waar, dat ik „in de practijk begin met principieel een groot ver
schil voorop te stellen", zooals in een volgende alinea staat neer
geschreven. Integendeelin het voorstel van den heer N., om
■den hoofdofficiersrang voor den inl. officier onbereikbaar te stel
len zonder daarvoor eenige verzachtende beweegreden op te ge
ven, dus alleen, omdat hij daarvoor niet geschikt wordt geacht,
■daarin ligt iets krenkends opgesloten, dat niet zal nalaten een
gevoel van onvoldaanheid, van ontevredenheid bij de belang
hebbenden achter te laten.
Wat schrijvers bezwaar tegen mijn pleidooi voor delging van
het begrip „Geen Europeaan onder een inlander" betreft, ver
wijs ik naar mijn opstel in de vorige aflevering van dit tijdschrift.
Daarin meen ik te hebben aangetoond, dat dit begrip allerminst
wordt gehandhaafd in het voorstel van den heer N. zelf, want
■de inl. kapitein zal herhaaldelijk gezag moeten uitoefenen, zelfs
■over Eur. luitenants, en dit nu is toch zeker verkeerd, zoolang
het begrip „Geen Europeaan onder een inlander" niet is uit
geroeid. Naar de door mij aangegeven beginselen zal het mi
litair gezag van inlanders over Europeanen alleen het mindere
kader betreffen en ik achtte toch nog gelijkstelling met Eu
ropeanen noodig, o.m., om aan die gedachte recht van bestaan
te geven.
Het bezwaar van den heer N. tegen de invoering van zoodani
ge beperkte gelijkstelling (van inl. officieren), zetelende in het
bestaan van een artikel in het regeerings-reglement, dat boven
dien nog uitzondering toelaat, kan niet onoverkomelijk worden
geacht; de godsdienst kan zeker en moet daar buiten blijven.
Waarom eerst over vele, vele jaren aan verandering (verbete
ring toch zeker) van den bestaanden toestand ter zake gedacht
kan worden en wanneer de heer N. het oogenblik daarvoor ge
komen acht (dat Europeanen geen mohamedaan kunnen worden,
zonder voor de wet die qualiteit te verliezen, heeft toch met
de quaestie, gelijkstelling van inlanders, niets uit te staan) is
mij niet duidelijk. Thans dringt de tijd daartoe; een blik op
■de Europeesche politiek kan ons in dit opzicht ongetwijfeld
tot leering strekken. De opneming van inlanders in het offi-
•cierskorps is een bijzonder goed uitgangspunt; met de gelijk
stelling van inl. officieren kan eene deugdelijke proef worden