97
Daarbij komt, dat er, in verband met 't kader benoodigd voor baan-
commandanten, aanfeekenaars, enz., bijna nooit voldoende kader is voor
't houden van die theoriën, enz.
Volgens de laatste al. van 120 moeten de schietoefeningen den deel
nemers zoo aangenaam mogelijk gemaakt worden, doch de 2e al. van
§121 wil bovengenoemde theoriën enz.
Zou het niet goed zijn die 2» al. van 121 te doen vervallen.
De mantelscheuringen, bedoeld in 122, moeten, volgens het model
B II (25 Febr.op de dagen, waarop ze voorkomen, in 't schietregister
vermeld worden, doch dit levert bezwaren op, daar maar een klein ge
deelte (de voor de hand liggende) kogels op denzelfden dag worden ge
vonden, terwijl dan de vraag zich voordoet, of het wel kogels van
denzelfden dag zijn, hetgeen toch moet, omdat op verschillende dagen
m-1 verschillende munitie geschoten kan worden.
In de laatste al. van 123 is het zitten aan den baancommandant
verboden.
Zou een baancommandant, die zittende zijn plicht „niet" doet, die
„wel" betrachten in staande houding
Ontegenzeggelijk is de staande houding op den duur (in den regel zal
een baancommandant toch langer dan 2 uren als zoodaning fungeeren)
vermoeiend en geeft dan aanleiding tot mindere opgewektheid, hetgeen
de goede zaak ten nadeele komt.
Buskruit.
Verpleging zieke paarden. „Is het bepaalde in Tarief 46 c. onder H
18 wel in overeenstemming met het bepaalde in het reglement voorden
mil. Veterinairen Dienst, hoofdstuk VI art. 53?"
v. R.
Vertaling der krijgsartikelen. „Wordt het niet tijd de krijgsartikelen,
welke ook den Javaanschen en Soendaneeschen recruut worden voor
gehouden, eens in een voor hem begrijpelijke taal te doen drukken, aan
gezien van het thans bestaande Hoog-Maleische model geen enkele, zelfs
die veel langer in dienst zijn iets begrijpt? Liefst in de eigen landstaal
natuurlijk." v. R.
Officieren van de week. Art. 48 v. h. Regl. op den Inw. Dienst schrijft
voor, dat officieren van de week altijd in tenue behooren gekleed te zijn,
als zij hunne woning verlaten. Wat wordt hierbij onder tenue verstaan
Dl. II, 19C0. 7