110 Anders is het waar het geldt de behandeling eener expeditie, die reeds vele jaren her plaats had. De hoofdpersonen zijn dan niet meer, de criticus houdt personen en feiten scherp geschei den, slechts het doel staat hem voor oogen. Indachtig aan het „la critique est aisée, l'art est difficile", achten we het een plicht om daar, waar we ons niet kunnen vereenigen met wat werd gedaan of nagelaten, met de meeste ge matigdheid onze opinie ten beste te geven. Immers, het valt gemakkelijker après coup handelingen te beoordeelen, dan deze uit te voeren onder dikwijls hoogst moeielijke omstandigheden, niet zelden bij gemis aan de noodzakelijkste kennis van zaken en toestanden en dit veelal als de tijd tot kalm overdenken ont breekt. Bovendien, eerbied voor hen, die in ieder geval bezield waren met den heiligen wil om naar beste weten en krachten te handelen en daarvoor als het moest hunne gezondheid, hun leven zelfs, veil hadden, zouden ons daartoe dwingen. De beide expeditiën naar Boni in de jaren 1859 en '60 bieden ons een ruim arbeidsveld aan. In zijn bekend werk wijst de overste Perelaer hier en daar op fouten, prijst hij waar energiek optreden tot gunstige resultaten leidde, maar over het algemeen blijft hij geschiedschrijver en onthoudt hij zich van critiek. Wellicht had hij daartoe de redenen door ons boven reeds ver meld. Toen zijn verdienstelijk werk het licht zag, waren de meeste der hoofdfiguren in die beide expeditiën, zij 't niet nog in de gelederen dan toch nog in het leven. Dat ondanks schrijvers groote gematigdheid diens arbeid niet door ieder ten volle werd gewaardeerd, blijkt wel uit de „Bijdragen enz." van de hand van kolonel Waleson, opgenomen in dit tijdschrift. In de volgende bladzijden stellen we ons voor de gebeurtenis sen in chronologische volgorde te behandelen en met bescheiden heid onze meening neder te schrijven; gaarne willen we die voor eene betere geven, als men ons van dwaling kan overtuigen. Wij vleien ons niet met de hoop, dat alle lezers het met ons eens zullen zijn, waar we het gebied der tactiek betreden. A ooi welwillende opmerkingen houden we ons aanbevolen. Thans overgaande tot de zaak zelve meenen we in de eerste plaats als bekend te mogen aannemen, dat destijds de meenin-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 124