122 -
geheele colonne den marsch voor eenigen tijd moest staken. Ook
de cavalerie schijnt niet in actie te zijn geweest.
Aan het sneuvelen van den len luitenant van Wielik Schelfhout
dient nog een woord gewijd. In zijne „Bijdrage enz." deelde de
kolonel Waleson mede, dat die officier eerst kort in Indië vertoefde
en volstrekt onbekend was met de Maleische taal. Op grond daar
van keuren we het af, dat aan een officier onder dergelijke om
standigheden werd opgedragen deel te nemen aan eene expeditie
en bovendien ingedeeld werd bij eene inlandsche compagnie.
Hoe verdienstelijk overigens ook, zoo iemand is te velde on
bruikbaar en behoort in een vredesgarnizoen zich voor te bereiden
tot de taak, die hem te velde wacht.
Omtrent den marschvorm van den 16eo merken we op, dat de
cavalerie alweder niet voor den veiligheidsdienst gebezigd is
geworden en dat indien daarvoor inderdaad overwegende redenen
hestonden het doen sluiten der colonne door cavalerie afkeuring
verdiende, omdat zij dan ook bij een aanval der Boniërs in den
rug der troepen zeer zeker de andere wapens in hunne werking
moest belemmeren. Waarom de cavalerie medegevoerd als zij
blijkbaar ongeschikt werd geacht hare eigenaardige diensten te
verrichten? Bijzonder verheffend kan het denkbeeld, steeds als
onnut opgeborgen te worden, voor onze ruiterij niet geweest zijn.
Het marcheeren in compagniescolonne was waarschijnlijk be
volen met het oog op verrassingen door de vijandelijke ruiterij,
die men toen nog niet alleen zeer talrijk maar vooral bijzonder
bedreven en energiek geloofde. Met het oog op de snelheid van
den marsch meenen we die formatie te moeten afkeuren en zoude
het o. i. verkieselijker zijn geweest in colonne uit de flank te
marcheeren in een zoo breed mogelijk front. De terreinmoeilijk
heden zouden zich dan wellicht minder hebben doen gevoelen,
terwijl eene ontwikkeling der gevechtskracht in front sneller had
kunnen worden uitgevoerd. Evenwel het vlug kunnen formeeren
der carrées scheen bij den chef wel als eerste eisch gegolden te
hebben. De snelheid van beweging werd aan de voorzichtigheid
opgeofferd. Ook bij deze gelegenheid toonde Steinmetz wel wat
sterk te hechten aan het defensief.
Het ageeren verdient overigens lof; de benden werden in
Westelijke richting verdreven, zoodat zij van de nabij Boni aan-