5 derwijs, of liever de geheele hiervoor omschreven opvoeding niet vruchteloos geweest, dan zal nu het volbrengen van dien last gemakkelijker, wij hopen aangenamer zijn geworden, omdat we den man vooraf zoodanig hebben opgevoed, dat hem het willen opvolgen van dien last geleerd werd. En thans de opvoeding van den wil door tucht, bij ons dus ^krijgstucht. Deze bestaat uit: le. de hoogst mogelijke orde, %2e. het dadelijk opvolgen der bevelen zonder tegenspraak. 3e. de onvermijdelijke bestraffing van de geringste fout, 4e. de lijdelijke gehoorzaamheid, die van alles dus van de geheele opvoeding de grondslag is. Wij stellen ons voor elk dier deelen in verband met onze op vatting der wilsopvoeding nader in beschouwing te nemen. 1. De hoogst mogelijke orde. De orde bespraken we-reeds bij de vorming van het gemoed, ■en wezen er daar op van hoe'n grooten invloed ons handhaven van orde op de gemoedsstemming is. Hier, bij de opvoeding van ■den wil, is zij eveneens van groote beteekenis. Door den man «teeds en ten allen tijde aan orde te gewennen, leeren we hem punctueel zijn, d.w.z. wij leeren hem letten op de geringste kleinig heid, die de orde verstoort. Orde eischt regelmaat in willen en handelen, en dit ten allen tijde, zonder ophouden. Door dit laatste wordt dit willen en handelen volgens vaste regels eene gewoonte, en wanneer deze intreedt, is de wil gebogen naar het -doel, dat we met de orde beoogen. Dat doel is hier onderge schiktheid, of wat hetzelfde is: de individueele wil ten allen tijde ondergeschikt maken aan den algemeenen wil, daar men inziet, ■dat dit noodzakelijk is voor het instandhouden der Leger-orde. 2. Het dadelijk opvolgen der hevelen zonder tegenspraak. We zien, dat de krijgstucht veel van 's mans wilvermogen vergt. Een volkomen beheersching van het denk- en gevoel vermogen, en een geheel tot zwijgen brengen van dat begeeren, hetwelk uit het lagere motief voortkomt, en dat bestaat uit de gewone zinnelijke begeerten, de neigingen (gewoonten) en de hartstochten. Het eerste, n.l. het denk- en gevoelvermogen te fceheerschen, is reeds moeielijk, maar het begeeren, dat uit het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 17