f. 191 •de breedte- en hoogteafwijkingen volkomen nauwkeurig heeft gemeten. Ieder officier weet echter hoe ver die veronderstel ling van de waarheid verwijderd is en hoe schromelijk men, :zelfs na veelvuldige oefening, bij de schatting van afwijkingen, vooral bij het bepalen van springhoogten, dwalen kan. Het zou daarom ten zeerste aanbeveling verdienen de ge bruikelijke methode voor het inschieten in de lengte, ook toe te passen in breedte en hoogte; men zou dan in nauwkeurig heid winnen en tevens de schietregels in hooge mate kunnen vereenvoudigen. Dat de wetten, die ten aanzien van de uitkomsten der gewone meting gelden, slechts bij benadering doorgaan, wanneer die me ting met waarneming van het (-+-) en plaats heeft, kan trou wens nog op andere wijze blijken. Laat ons daartoe een strook be schouwen, die symmetrisch ten opzichte van het doel is gelegen, ■en eene zoodanige diepte heeft, dat de trefkans bij juiste ligging van het gemiddelde trefpunt x kan worden gesteld. De kansen van een schot zijn dan, wanneer het gemiddelde trefpunt in de grenzen dezer strook ligt, respectievelijk gelijk aan -2 x en j x. Zij nu gevraagd de waarschijnlijkheid te berekenen, dat het ge middelde trefpunt in deze strook zal liggen, wanneer men in een groep van 2 schoten 1 (-+•) en 1 heeft waargenomen, dan is het duidelijk, dat deze vraag feitelijk -daarop neerkomt, dat de waarschijnlijkheid bepaald moet wor den, dat de kans van een (-4-) schot gelegen zal zijn tusschen J- -+- x en y x. Om deze vraag te beantwoorden, inte- greeren wij formule (3) tusschen de aangegeven grenzen, en vinden dan x (1 x) dx x (1 x) dx Is bijv. de breedte der strook S50, dan is bij juiste ligging van het gemiddelde trefpunt, de trefkans daarop 50°/o v 2 2 i i ~2 2X 3 T*-T <15>

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 205