201
van hen, die op alle mogelijke manieren de vereeniging voort
helpen, nemen iederen twijfel dienaangaande weg. Men leze
slechts het jaarverslag over 1900 en ik hen er van overtuigd,
dat een ieder, al naar zijn vermogen, het goede doel, dat met
de instelling beoogd wordt, zal willen steunen.
„De militaire stand is een stand van ontbering en zelfver
loochening". Dit zoo algemeen bekende gezegde heeft, wat de
ontbering betreft, reeds veel van zijne waarheid verloren. Gaarne
herinneren wij elkaar er nog aan, wanneer wij bij een lekker
diner en een goed glas wijn een gezelligen avond passeeren..
Toch komen er nog vele oogenblikken in het militaire leven
voor, waarin wij dat alles moeten missen.
Ik vestig hier slechts de aandacht op hen, die te velde zijn
of wel bij een triangulatie- en opnemingsbrigade diensten ver
richten. "Voor hen is het dikwijls uiterst moeilijk een beetje
dragelijk eten te krijgen. Blikjes, die zij medenemen, kunnen
niet goed worden klaargemaakt, omdat de rook van het vuur
het geheel met een zwarte laag overdekt, of wel omdat de in
houd aanbrandt. Ik raad daarom een ieder, die in zoo'n geval
verkeert, aan om eenige blikjes van de Duitsche noodrations-
mede te nemen.
Aan die blikjes is nl. een soort komfoor verbonden, hetwelk
een laag gecondenseerde spiritus bevat, juist voldoende om het
eten goed warm te krijgen. Men behoeft dan nooit ongerust
te wezen, dat men koud of aangebrand eten zal moeten nuttigen.
Wat het tweede gedeelte van het bovenaangehaalde gezegde,,
de zelfverloochening, betreft, hierin moeten de officieren van
het Nederlandsch-Indische Leger zich nog steeds dapper blijven
oefenen. De een wordt dikwijls achtergesteld bij den ander,
hoewel de eerste evenveel verdiensten en capaciteiten heeft als
de tweede. In hooge mate wordt dit b.v. gevoeld, indien een
der collega's promotie bij keuze maakt. Met een heel enkel woord
sprak ik er reeds over in de vorige aflevering van dit tijdschrift.
De promotie bij keuze berust nu op zoodanige schriftelijke
bepalingen, dat het dikwijls afhangt van de bijzondere gunst
van den persoon, onder wien men dient en van het meer of
minder „gelukkig dienen", of men die onderscheiding deelachtig