- 211 commandant der infanterie-voorhoede verzoeken. Een cavalerie commandant, die oordeelkundig te werk gaat en begrijpt, dat in weinig uitzicht gevende terreinen, uitgestrekte dicht met huizen bezette kampongs, zijn taak tegenover den inlandschen vijand tijdelijk ophoudt en dat hij dan het front moet vrij maken ten einde de achter hem volgende infanterie gelegenheid te geven om in zoogenaamd breed front de vier sectiën in colonne met éénen of tweeën uit de flank door de kampong naar voren terrein te laten winnen, vat zijn taak juist op. Hij moet er zelfs niet voor terugdeinzen om tijdelijk achter de infanterie- voorhoede in de marschcolonne plaats te nemen, totdat het terrein hem gunstiger wordt. En in die bedekte terreinen hoort de cavalerie ook niet thuis, dat zijn terreinen, waarin niet het paard, maai- in de eerste plaats het geweer elk oogenblik klaar moet zijn om ge richt te kunnen worden tegen in huizen, dichte bamboestruiken enz. verborgen vijanden, die op het voor hen gunstige oogen blik met den klewang de colonne willen attakeeren. Nu weet ik wel, dat er weinig kans bestaat, dat een reeds gedemoraliseerde inlandsche vijand in dien geest zal optreden, omdat hij de onmiddellijke nabijheid onzer colonnes ontwijkt, maar om de gedragregels van een wapen aan te geven op der- gelijken slappen vijand gegrond, heeft uit den aard der zaak geen zin en leidt alleen tot verkeerde gevolgtrekkingen. Daar om acht ik het hier dan ook de plaats, nog eens duidelijk aan te geven, dat èn mijne brochure, èn deze beschouwingen, èn ook mogelijke latere beschouwingen, die van mijne zijde kunnen plaats vinden, alleen gegrond zijn op mijn ageeren tegenover een niet gedemoraliseerden vijand, Kota-Toewankoe 1889 en Atjeh 1896, benevens enkele gevechtsmomenten in Atjeh 1897 en Pedir 1898 met een sterkte aan cavalerie van één tot vier pelotons, al dan niet in onderling verband optredende en waarbij meer malen onzen colonnes zware, ja zelfs zéér zware verliezen wer den toegebracht, alzoo tegenover een vijand, die ons stond. Dit neemt echter niet weg, dat ik in mijne brochure ook rekening hield met den gedemoraliseerden vijand, waartoe ik in de 3e alinea van blz. 215 neerschreef. maar men vergete nietdat die cavalerie-commandant liet mees-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 225