VOOR DE PRACTIJK. Schietvoorschrift der Infanterie. Het laatste gedeelte van de le al. van 124 zegt, dat een schutter de oefeningen, waarin hij te kort schoot, zoolang moet herhalen, totdat hij aan de voorwaarden voldaan heeft en het laatste gedeelte van de 2e al. luidt: „terwijl degene, die meer dan 160 patronen noodig gehad heeft, die klasse weer van voren af aan moet doorloopen". Uit de woorden noodig gehad heeft blijkt, dat eerst, nadat aan alle voorwaarden is voldaan, bepaald moet worden of de schutter weer van voren af aan moet beginnen, aangezien vóór dien tijd niet geconstateerd kan worden of hij meer dan 160 patronen noodig gehad heeft. Hij mag dus x patr. gebruiken. Nu doen zich de volgende vragen voor, als bijv. een schutter A2 A± A7 en A9 moet inhalen: lemoet hij eerst A 2 overschieten (zoo noodig met 100 patr.) tot aan de voorwaarde voldaan is en daarna evenzoo A4 A7 en A9 2', moet hij (in overeenstemming met de bepaalde 2 seriën voor de eerste maal) nu weer 2 series doen in A2, daarna in A 4 enz. en zoo voortgaan tot aan de voorwaarden is voldaan Het laatste werd o.a. bepaald bij het korps, waarbij ik dien. De 2e al. van 125 bepaalt, dat een schutter, die niet voldoet met hoogstens 160 patronen aan alle voorwaarden der lst« klasse, teruggebracht wordt tot de lste oef. van de l8te klasse. Daar men op een gegeven oogenblik bij elk schutter kan nagaan of hij met meer dan 160 patronen voldoet, zou deze voor twee uitleggingen vatbaar zijn, en wel: le. een schutter, van wien te zien is, dat hij meer dan 160 patronen noodig heeft (bijv. hij heeft in elke oefening 2 keer 5 patr. noodig gehad en in B3 2 keer 15, dus totaal 120; en moet nog 7 oef., waaronder B3, inhalen, waarvoor minstens noodig zijn 6 X 5 12 patr. zoodat de man 162 patr. noodig zal hebben) gaat terug naar B1, of wel

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1901 | | pagina 231