237
een daarvan afgescheiden ruimte, met voldoende openingen voor
het toetreden van licht en lucht.
2e. Voor ieder bewoner van een hut is eene vaste slaapplaats
aanwezig en voor zooveel mogelijk voor iederen passagier een
waschtafel en een veldstoel. Het beddegoed bestaat uit een
met paardenhaar of zeegras gevulde matras, een met paarden
haar gevuld hoofdkussen, twee wollen dekens in een linnen of
wollen sloop, een laken en een kussensloop.
3e. Om zaken van waarde, équipementsstukken, enz. te kunnen
opbergen, moet zoo eenigszins mogelijk aan ieder hutpassagier
een af te sluiten ruimte worden gegeven. Préciosa's, stukken
van waarde en geld konden den administrateur of den com
mandant van het schip worden ter hand gesteld, met bepaling
dat de reederijen alle eventueele schade of verlies, mits niet
ontstaan door „force majeure", zouden vergoeden.
4e. De hutten en verblijven der le en 2e kl. passagiers moeten,
even als die tusschendeks, met stoom verwarmd kunnen worden.
5C. De kooien in de verblijven der manschappen moeten van
voren af beginnende van doorloopende nummers worden voor
zien, en voor ieder tweetal kooien moeten öf daaraan, öf aan
de scheeps- of tusschenwand, twee of drie haken tot het ophan
gen van kleederen worden aangebracht.
6e. Kooien, die niet gebruikt worden, moeten verwijderd wor
den, en in de hierdoor ontstane ruimte tafels en banken geplaatst,
terwijl bovendien door de reederijen een grooter aantal tafels en
banken medegegeven moet worden, om op het dek te kunnen
worden nedergezet.
De in de tot verblijfplaats aangewezen gedeelten van het
schip geplaatste tafels moeten aan beide zijden van doorloo
pende nummers worden voorzien en daaronder de scheepsnum-
mers van de manschappen, die aan de tafels ingedeeld zijn,
worden aangebracht b.v.
Bak. I. Bak. II.
No. 1 tot 12. No. 13 tot 24.
Ten einde de in hunne kooien liggende manschappen tegen
het rechtstreeksche licht der in het tusschendek brandende elec-
trische lampen te beschermen, moeten deze van kappen wor
den voorzien.
Dl II, 3901. te